|
Sermon: Gods voorzienigheid (Deel 1)
#371NL
John W. Ritenbaugh
Given 12-Dec-98
summary: In deze inleiding op de serie over Gods voorzienigheid definieert John Ritenbaugh voorzienigheid als de beschermende zorg van God. Hij suggereert dat de voorzienigheid van God ook betrekking heeft op de pijn en het lijden van vervolgingen. Voor de uitverkorenen die God van te voren kende (of voorbestemde) werken alle dingen - of ze nu plezierig of onplezierig zijn - mede ten goede (Romeinen 8:28). Tragische gebeurtenissen, rampen, beproevingen, angst, kwaad en vloek overkomen ook de christen, evenals zegeningen; het doel van deze allemaal is om gevormd te worden naar de heerlijkheid van Gods beeld. Zoals Christus leerde van de dingen die Hij leed (Hebreeën 5:8), moeten ook wij geduld ontwikkelen, afzien van murmureren en beseffen dat "tijd en toeval" niet langer van toepassing zijn op hen die God heeft geroepen. Wat het ook mag kosten om Gods doel tot stand te brengen, we moeten nederigheid, gehoorzaamheid en geloof om te aanvaarden ontwikkelen.
transcript:
In de hedendaagse maatschappij wordt niet veel aan God gedacht, behalve in
het gebruik van vloeken. Onder hen die meer religieus zijn wordt ook niet veel
aan Hem gedacht, behalve in tijden van grote beproeving. Dan beginnen ze in hun
benauwdheid God aan te roepen.
Ik begon reeds voor het Feest over dit onderwerp van voorzienigheid na te
denken; mogelijk zou ik er op het Feest een of meer preken over kunnen geven,
maar ik zette het aan de kant, omdat ik besloot het onderwerp "de vreze des
Heren" te behandelen. Ik zette het aan de kant en dacht er niet meer
serieus over na tot na het Feest, toen ik mediteerde over het thema van de preek
die John Bulharowski tijdens het Feest gaf. Het hoofdthema van zijn preek was,
dat ervaringen en gebeurtenissen die oppervlakkig bezien een vloek zijn, in
feite vermomde zegeningen kunnen zijn. Hij gebruikte de ervaringen van Job,
zoals die in het boek Job zijn beschreven, als zijn belangrijkste voorbeelden.
Ik denk dat het concept waarover hij het had, juist is en dat het niet iets
is dat algemeen wordt begrepen, en het is nog veel moeilijker om het aanvaarden.
Maar gemeente, we moeten God leren kennen. We weten dat we Hem moeten vrezen. We
weten dat we Hem moeten liefhebben. We weten dat we Hem moeten gehoorzamen. We
weten dat we Hem moeten verheerlijken. Dat is niet altijd gemakkelijk om te doen,
in het bijzonder als ons geloof gering is.
Ik hoop dat we door deze serie meer begrip van God zullen gaan krijgen als
onze Schepper, Die bezig is naar Zijn doel toe te werken, in ons als groep en in
ons als individuele personen; dat ons geloof zal toenemen en dat we er ook
nederiger door zullen worden. Ik hoop dat we de principes die van dit onderwerp
deel uitmaken, kunnen gebruiken om een vollediger perspectief te krijgen op wat
er in ons leven gebeurt, wat er in het grotere geheel van de Kerk van God in
haar verstrooide staat gebeurt en wat er in veel algemenere zin, in een veel
ruimer verband, met de gehele wereld gebeurt en tijdens haar bestaan is gebeurd.
De meesten van ons zijn zo vertrouwd met de uittocht van het volk Israël uit
Egypte, dat we soms niet echt nadenken over sommige van de gebeurtenissen die
daarbij plaatsvonden, met name de geweldige omvang van alles wat daarbij
betrokken was.
Misschien hebben sommigen van u toegang tot het internet, onderhoudt u
contacten met tal van E-mail adressen en zenden allerlei mensen u van alles wat
ze op het internet tegenkomen, daar ze weten dat u misschien geïnteresseerd
bent. Misschien is datgene wat ik u ga vertellen, of waarvan ik in ieder geval
een korte samenvatting geef, wel iets dat u reeds onder ogen hebt gehad. Denkt u
eens aan wat ik u ga vertellen in termen van de voorzienigheid van God, want de
auteur van dit artikel had zeer zeker de voorzienigheid van God en de uittocht
van het volk Israël uit Egypte in gedachten, toen hij dit schreef.
Dit artikel werd opgesteld door iemand waarvan ik de indruk heb [misschien
heb ik het wel bij het verkeerde eind] dat hij het hoofd is van een op militaire
leest geschoeide christelijke academie. Alles op deze 'militaire' academie is
gebaseerd op een christelijke filosofie, deze bepaalt hun manier van denken en
hun manier van handelen.
Hij schatte dat het aantal Israëlieten dat hierbij betrokken was ergens
tussen de drie en drieënhalf miljoen lag. Wij zijn over 't algemeen wat
conservatiever geweest in onze schattingen en kwamen dan op zo'n twee tot
tweeënhalf miljoen. Zijn doel was ons enig besef bij te brengen van de
voorzienigheid van God.
Als er bijvoorbeeld tussen de drie en drieënhalf miljoen Israëlieten waren,
wat betekent dat dan voor ons denken over het splijten van de Rode Zee? Is het
misschien iets dat leek op wat u zag in de film "De Tien Geboden",
waar Mozes zijn staf ophief en het water spleet en dat het pad wat u toen zag,
leek op een brede boulevard, die we als hoofdweg in een grote stad zien?
Deze man berekende dat als er tussen de drie en drieënhalf miljoen
Israëlieten waren en God het water spleet zodat ze met zijn tweeën naast
elkaar konden lopen, dat dit een stoet van zo'n 1300 km zou zijn geweest. Zo'n
stoet kon onmogelijk binnen de aangegeven tijd er doorheen zijn getrokken, daar
ze er maar één dag voor hadden: de zevende Dag der Ongezuurde Broden.
Hij berekende dus dat als al die mensen er binnen de tijd die God hun gaf, er
doorheen zouden moeten trekken, dat God het water zo ver moest splijten dat er
wel zo'n 5000 mensen naast elkaar konden lopen. Ze hadden erg veel vee en
behalve de mensen moesten er ook veel wagens en karren door. Ze hadden daarvoor
niet een hele week de tijd. Dat gebeuren was dus veel grootser dan waarvan
Charlton Heston ooit had kunnen dromen toen ze dat uitvoerden.
De wonderen eindigen daar niet mee. Want als we gaan denken over het voedsel
dat nodig is om de magen van drie tot drieënhalf miljoen mensen te vullen,
laten we zeggen met twee, misschien wel drie, maaltijden per dag, dan zijn
daarvoor volgens zijn berekening wel drie treinen van één kilometer lang nodig.
God zorgde daar elke dag voor, wel veertig jaar lang.
Als we dan ook het water nog mee gaan rekenen, waarbij we slechts acht liter
rekenen per persoon per dag, de dieren niet meegerekend, dan zouden daarvoor ook
enkele treinen van één kilometer lang nodig zijn, om in al dat water dat de
mensen nodig hadden, te voorzien. En alweer, God zorgde hiervoor, dag aan dag,
jaar na jaar. Iedere nacht hadden ze om hun kamp op te slaan een gebied nodig
ter grootte van de helft van de staat Rhode Island (1650 km2, het
twintigste deel van Nederland).
Gemeente, dit is niet de manier waarop we meestal denken aan Gods
voorzienigheid, dat Hij Zijn gaven, Zijn zegeningen, zo heel overvloedig uitgiet.
Miljoenen mensen profiteerden ervan. Misschien helpt het ons om een iets
duidelijker beeld te krijgen, als we gaan denken aan de stad waarin we wonen.
Evelyn en ik wonen in Charlotte, North Carolina. Het stedelijk gebied van
Charlotte wordt door zo'n anderhalf miljoen mensen bewoond. We zijn hier in
Saint Louis en ik denk dat de bevolking van Saint Louis ongeveer even groot is.
Denk er eens aan hoeveel supermarkten er in zo'n stad zijn, waar de mensen
iedere dag voor hun voedsel heen gaan. God Zelf bracht dat voedsel dagelijks op
de grond. Denk er eens aan hoeveel treinen en vrachtwagens er dagelijks zo'n
stad binnenrijden om die stad van voedsel te voorzien.
Voorzienigheid heeft van doen met wat we eenvoudig zouden kunnen definiëren
als de beschermende zorg van God. Ik wil dat we hierover nadenken zonder ons er
druk over te maken hoe dat nou in elkaar zit, want daarop zal deze serie zich
gaan richten: Gods voorzienigheid ongeacht hoe die nu in elkaar zit. De reden
hiertoe is, zoals we zullen gaan zien, dat Gods voorzienigheid ook raakvlakken
heeft met pijn en het lijden in vervolging. Ze heeft raakvlakken met geloof en
Zijn soevereiniteit. Ze heeft te maken met de af en toe gewelddadige en
onverklaarbare sterfgevallen, van bijvoorbeeld Nadab en Abihu, zoals we tijdens
het Feest zagen.
Ik geloof dat Gods voorzienigheid het onderwerp is waar in feite het gehele
boek Job over gaat. Ze heeft van doen met de zegeningen in het leven en met al
onze dagelijkse behoeften. Ze is diep betrokken bij ons oordeel over zaken, die
in zowel ons leven als het leven van anderen plaatsvonden. Ze heeft van doen met
dat wat we "de gewone problemen van het leven" zouden kunen noemen. Ze
heeft van doen met het overwinnen en groeien als zoon van God, evenals met vrede
en tevredenheid en ons perspectief op het leven, de manier waarop we naar alles
kijken. Gemeente, het is een complex onderwerp.
Al vanaf het allereerste begin wil ik u bekennen, dat ik niet veel pasklare
antwoorden heb, die in bepaalde omstandigheden gelden. Ook ik kijk door een
spiegel. Ik zie een aantal algemeenheden, maar niet een even groot aantal
specifieke punten.
Gods openbaring van Zichzelf en Zijn doel in de Bijbel is een proces dat
almaar door gaat. Er zit een bepaalde mate van voortgang in. Ze begint in
Genesis waar Hij de schepping tot stand brengt en Zichzelf al in het allereerste
begin als de Schepper kenbaar maakt. Volgens mij zit daar een diepe betekenis
in. Hij is Schepper. Maar allerlei stukjes en beetjes van de kennis over Hem,
van Zijn openbaring van Zichzelf en Zijn doel, komen geleidelijk aan. Er is een
beetje hier en een beetje daar.
We hebben de geschiedenis met Abraham, waarin duidelijk wordt gemaakt dat hij
de "vader der gelovigen" is. We hebben Isaak en daarna Jakob en
allerlei zaken die met hun leven van doen hebben. We hebben Mozes en alles waar
hij doorheen ging. We hebben Samuël en David. In dat alles komt beetje bij
beetje naar voren wat Hij is en wat Hij aan het doen is. Het moet wel zo zijn,
omdat we niet alles tegelijk kunnen leren. Het is een natuurlijk proces voor ons
om "beetje bij beetje" te leren. We doorlopen op de basisschool de
verschillende groepen. Daarna gaan we klas voor klas door de middelbare school,
eventueel gevolgd door nog meer leerniveaus in hoger of universitair onderwijs.
Gods voorzienigheid in het Oude Testament is heel duidelijk gekoppeld aan
"gehoorzaamheid" en "ongehoorzaamheid". Misschien wordt dit
wel het duidelijkst onder woorden gebracht in Leviticus 26 en Deuteronomium 28.
"Indien u Mij gehoorzaamt, zal Ik u zegenen. Indien u Mij niet gehoorzaamt,
zal Ik vloek over u brengen." We zien dit op heel veel plaatsen door het
gehele Oude Testament heen, behalve in het boek Job. Het lijkt wel of dat uit de
toon valt.
In het Nieuwe Testament ziet het er heel anders uit en is Gods voorzienigheid
niet heel nauw verbonden aan gehoorzaamheid en ongehoorzaamheid, maar veeleer
aan de "nieuwe" schepping [dat is een groot verschil], waarbij u en ik
betrokken zijn. Hij schept ons in "Christus Jezus" en voorzienigheid
moet door ons voornamelijk binnen dat perspectief worden bekeken.
Ondanks de afwijkingen die we in samenhang met voorzienigheid zien, deels
omdat ons begrip ervan beperkt kan zijn, is het van groot nut om het nader te
bekijken. We gaan beginnen in Romeinen 8, omdat dit het onderwerp is dat als een
onzichtbare draad door Romeinen 8 loopt; dit wordt heel duidelijk als we meer
aan het einde van dat hoofdstuk komen.
Romeinen 8:18 Want ik ben er zeker van, dat het lijden van de
tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid, die over ons
geopenbaard zal worden.
Lijden. Heerlijkheid. Paulus gebruikt het woord "lijden", alsof het
vast staat dat het gaat gebeuren. Waar is God terwijl we lijden? Maakt lijden
een onlosmakelijk deel uit van Zijn voorzienigheid? Is het werkelijk een
zegening in vermomming?
Romeinen 8:19-20a Want met reikhalzend verlangen wacht de schepping
op het openbaar worden der zonen Gods. [Daar is het doel.] 20 Want de
schepping is aan de vruchteloosheid [nutteloosheid] onderworpen, ...
Is het leven soms schijnbaar nutteloos? Glipt het ons bij tijden zomaar door
de vingers?
Romeinen 8:20b-22 ... niet vrijwillig, maar om (de wil van) Hem, die
haar daaraan onderworpen heeft, 21 in hope echter, omdat ook de schepping
zelf van de dienstbaarheid aan de vergankelijkheid zal bevrijd worden tot de
vrijheid van de heerlijkheid der kinderen Gods. 22 Want wij weten, dat tot
nu toe de ganse schepping in al haar delen zucht en in barensnood is.
Romeinen 8:24-25 Want in die hoop zijn we behouden. Maar hoop, die
gezien wordt, is geen hoop, want hoe zal men hopen op hetgeen men ziet? 25
Indien wij echter hopen op hetgeen wij niet zien, verwachten wij het met
volharding.
Hoe kunnen we meer geduld hebben? Dat hangt samen met dit onderwerp.
Romeinen 8:28-32 Wij weten nu, dat [God] alle dingen doet medewerken
ten goede voor hen, die God liefhebben, die volgens zijn voornemen
geroepenen zijn. 29 Want die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij ook tevoren
bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld zijns Zoons, opdat Hij de
eerstgeborene zou zijn onder vele broederen; 30 en die Hij tevoren bestemd
heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft
Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij
ook verheerlijkt. 31 Wat zullen wij dan van deze dingen zeggen? Als God
vóór ons is, wie zal tegen ons zijn? 32 Hoe zal Hij, die zelfs zijn eigen
Zoon niet gespaard, maar voor ons allen overgegeven heeft, ons met Hem ook
niet alle dingen schenken?
Voor deze preek dient de nadruk te worden gelegd op dat kleine woordje "alle".
"Wij weten dat alle dingen ..." Hij wil ons vrijelijk alle dingen
geven. Tot welk doel? Gemeente, het moet wel zijn tot de dingen die Paulus hier
in deze context aan de orde heeft gesteld: het deelhebben aan verheerlijking.
Zien we het in samenhang met pijn, lijden, verval, nutteloosheid, ijdelheid?
Maakt dat deel uit van Gods voorzienigheid? Wij zullen dat voor onszelf moeten
beantwoorden, want anders is het heel goed mogelijk dat wij niet in staat zullen
zijn met het leven om te gaan, of zelfs met dat wat er momenteel binnen de kerk
gaande is.
Had John Bulharowski het bij het rechte eind, dat dingen die een vloek
schijnen te zijn in feite zegeningen zijn? Dat is wat we hier in overweging
nemen. Betekent het dat alles onder voorzienigheid valt? Er zijn hier twee
nadere kwalificaties. Ze worden allebei in vers 28 gegeven. "Alle dingen
werken mee ten goede voor hen, die God liefhebben [kwalificatie nummer 1], die
volgens zijn voornemen geroepenen zijn [kwalificatie nummer 2]." Paulus
zegt niet dat alles ten goede meewerkt voor iedereen, maar dat het ten goede
meewerkt voor hen die God liefhebben en tevens "de geroepenen" zijn.
Aan deze twee kwalificaties moet worden voldaan.
We gaan nu de kwalificatie van geroepen zijn er nog hechter aan koppelen,
omdat er in vers 29 staat: "Want die Hij [God de Vader] tevoren gekend
heeft." Omdat dit verbonden is aan de geroepenen en aan hen die
verheerlijkt zullen worden, weten we dat degenen die Hij van tevoren kende
"de geroepenen" zijn. In vers 33 worden ze "de uitverkorenen"
genoemd. Door het gebruik binnen deze context weten we dat "van tevoren
kennen", niet betekent dat God alleen maar een oppervlakkige kennis van hen
heeft; het betekent veeleer dat God sommige mensen tot een heel intieme relatie
met Hem heeft getrokken, net zoals in "Adam (be)kende zijn vrouw Eva."
Hier wordt over dat soort relatie gesproken.
Degenen die aan de kwalificaties voldoen, zijn degenen die God van tevoren
kende, die Hij tot een relatie met Hem trok. Zij zijn degenen, die Hij
voorbestemde gelijkvormig te worden aan het beeld van Zijn Zoon, opdat zij
geboren zouden worden als broers en zusters van de Eerstgeborene, Jezus Christus.
Alle dingen werken hun mee ten goede.
Ziet u hoe de rimpelingen zich uitbreiden, zodat wat er ook maar in uw leven
gebeurt, indien u God liefhebt en indien u geroepen bent, één van de
uitverkorenen bent, dat dan alles wat er in uw leven gebeurt samengaat met iets
goeds?
Om er zeker van te zijn dat we begrijpen waar hij op uit is, gaat Paulus
verder in vers 33 met:
Romeinen 8:33 Wie zal uitverkorenen Gods beschuldigen? God is het,
die rechtvaardigt; [Hij heeft het overzicht over alles dat er gaande is.] 34
wie zal veroordelen? Christus Jezus is de gestorvene, wat meer is, de
opgewekte, die ter rechterhand Gods is, die ook voor ons pleit. 35 Wie zal
ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking [vloek of zegen] of
benauwdheid [vloek of zegen], of vervolging [vloek of zegen] of honger, of
naaktheid, of gevaar, of het zwaard [dood]?
Dit is een onderwerp dat ons werkelijk raakt en als de grote God met ons
werkt, dan kunnen we verwachten dat er zulke dingen gaan gebeuren en dat Hij
verwacht, dat we dat begrijpen en ons mentaal zullen aanpassen aan de situatie
waarin we ons dan zullen bevinden. Kunnen we dat? Dat is één van de grote
uitdagingen van onze roeping: of we in staat zullen zijn zo'n mentale aanpassing
uit te voeren ten opzichte van wat er in ons leven gebeurt. Daarom zei ik wat
eerder dat het heel veel te doen heeft met ons oordeel over wat er in ons leven
en in het leven van anderen gebeurt.
Laten we naar Job 13, vers 1, gaan, zodat we iets gaan proeven van de
context. Mijn Bijbel vermeldt aan het begin van dit hoofdstuk: Job verdedigt
zijn integriteit.
Job 13:1-3 Zie, alles heeft mijn oog gezien, mijn oor gehoord en in
zich opgenomen. 2 Wat gij weet, weet ik ook, ik doe voor u niet onder. 3
Maar toch, ik wil tot de Almachtige spreken, ik wens mijn zaak te bepleiten
bij God.
Job 13:13 Hoort mij zwijgend aan, dan wil ik spreken, overkome mij
wat wil!
Waar ging hij doorheen? Een verschrikkelijke beproeving. "Overkome mij
wat wil!"
Job 13:14 Ik neem mijn vlees tussen mijn tanden en leg mijn leven in
mijn hand.
Hij zei in feite: God, doe maar met me wat U wilt.
Job 13:15 Wil Hij mij doden, ik blijf op Hem hopen; ja, mijn wandel
wil ik voor Hem rechtvaardigen.
Vers 15 is ongetwijfeld een uitdrukking van onuitblusbaar geloof. Deze tweede
zin zegt: "Maar ik wil mijn wandel rechtvaardigen, verdedigen." Hij
zegt dat hij zijn standpunt wil verdedigen in de discussies die tussen hem en
zijn drie vrienden werden gevoerd. De reden dat Job dit zei is niet dat hij
noodzakelijkerwijs zichzelf als iets bijzonders beschouwde. In het geheel niet.
Zijn drie vrienden namen voetstoots aan dat zonde de oorzaak was van Jobs
probleem. Maar dat was niet zo. Het allereerste hoofdstuk van Job maakt heel
duidelijk dat Godzelf Job beoordeelde als "vroom en oprecht, godvrezend en
wijkende van het kwaad". Job wist hoe hij zijn leven leefde. Hij vreesde
God. Dat deed hij in alle oprechtheid en hij was er sterk van overtuigd dat hij
geen zondig leven leidde. Maar, ... en dit is een heel groot 'maar' en dit is
waar de les van het boek Job in tot uiting komt ... hij had er erg veel moeite
mee om te accepteren waar hij doorheen ging, omdat hij niet kon begrijpen waarom
dit allemaal gebeurde.
Herinnert u zich nog dat ik iets eerder zei, dat het boek Job hier in het
Oude Testament uit de toon valt, omdat de voorzienigheid van God, Zijn
zegeningen, gekoppeld zijn aan gehoorzaamheid. En Job wist dat hij gehoorzaam
was. Hij wist niet dat er iets mis was met hem. Zelfs God gaf toe dat Job een
gehoorzaam iemand was, wijkende van het kwaad. Job kon er niet de vinger op
leggen, waarom hij al die verschrikkelijke pijn moest ondergaan, die hij als
gevolg van die ziekte had, waarom zijn gezin werd uitgeroeid en waarom al zijn
voorspoed was verdwenen. Zouden het soort dingen waar Job doorheen ging, moeten
worden beschouwd als deel uit te maken van "alle dingen" van Romeinen
8:28?
Wij waren gewoon er over te preken dat Job schuldig was aan
zelfrechtvaardiging. Maar gemeente, dat is niet het punt waarom het hier draait.
Daartoe hebben we een zeer sterke aanwijzing op het moment dat Job zich bekeerde.
Laten we hoofdstuk 42 opslaan en daar lezen wat Job zelf zegt.
Job 42:1-3 Toen antwoordde Job de HERE: 2 Ik weet, dat Gij alles
vermoogt [alles wat U maar wilt], en dat geen uwer plannen wordt verijdeld.
3 'Wie is het toch, die het raadsbesluit omsluiert zonder verstand?'
[Job heeft het hier over zichzelf.] Daarom: ik verkondigde, zonder inzicht,
dingen, mij te wonderbaar en die ik niet begreep.
Hij belijdt zijn gebrek aan begrip. Wat begreep hij niet? Ten eerste, hij
begreep niet dat God alles kan doen wat Hij wil (vers 2), dat God alles kan doen
wat Hij wil, ongeacht wie het betreft. Hij kan iedereen wat voor omstandigheden
dan ook maar laten ondergaan.
Job 42:4-5 'Hoor nu, en Ik zal spreken; Ik wil u ondervragen, opdat
gij Mij onderricht' 5 Slechts van horen zeggen had ik van U vernomen, maar
nu heeft mijn oog U aanschouwd. [Nu snap ik het.]
Wat zeggen deze verzen over Jobs bekering? Job bekeerde zich van zijn gebrek
aan begrip. Hij bekeerde zich ervan dat hij God niet echt kende. Hij bekeerde
zich ervan heel veel dingen te hebben gezegd, waarvan hij wenste ze niet te
hebben gezegd. Hij bekeerde zich van zijn geklaag en het niet geduldig met
begrip accepteren van zijn toestand. Hij zag het niet als onderdeel van Gods
scheppende activiteiten. Nu deed hij dat wel.
Eén van de dingen in mijn verantwoordelijkheid als dienaar, waarvoor ik
altijd bang ben geweest sinds de eerste keer dat ik dit vele, vele jaren geleden
moest doen, is de begrafenis van een jong kind. Het doet er niet toe of het een
baby is, een kind van vijf of een tiener. Als tweede is dat de dood van een
jonge moeder. Dat zijn heel moeilijke gebeurtenissen, omdat we zo weinig
begrijpen van de omstandigheden, maar de realiteit van de dood is er, daar
kunnen we niet aan ontkomen. Aan een jong leven, zo vol belofte en hoop, is een
einde gekomen. Er zijn daarbij allerlei waarom's, allerlei losse einden en er
zijn geen bevredigende antwoorden.
We moeten ons van deze dingen bewust zijn, omdat dat het soort dingen is waar
Job doorheen ging, alleen de zijne waren een gigantisch grote beproeving. Zijn
hele gezin, met uitzondering van zijn vrouw, was omgekomen. Hij zei: "Want
waarvoor ik vrees, dat overvalt mij." U kunt ervan verzekerd zijn dat wat
hij in het leven vreesde, het verlies van zijn gezin was. Hij vreesde het
verlies van zijn voorspoed, zijn geld en dat zijn eigen gezondheid zou
verdwijnen. Al die dingen verdwenen in een zeer kort tijdsbestek.
Ik kan me herinneren, dat toen ik nog in de staalfabriek werkte, een jongeman
me eens zei: " Weet je wat ik het meest beangstigende vers in de Bijbel
vind?" Ik zei: "Nee." Ik geloof dat hij Job 3:25 aanhaalde:
"Want waarvoor ik vrees, dat overvalt mij." Hij zei tegen mij: "Wees
niet bang, ... want anders overkomt het je." Maar het overkwam Job en het
kan ook ons overkomen.
Laten we nu naar 1 Corinthiërs gaan om verder te gaan met het leggen van de
basis voor dit onderwerp.
1 Corinthiërs 10:13 Gij hebt geen bovenmenselijke verzoeking [test,
beproeving] te doorstaan. En God is getrouw, die niet zal gedogen [toelaten],
dat gij boven vermogen verzocht wordt, want Hij zal met de verzoeking ook
voor de uitkomst zorgen, zodat gij ertegen bestand zijt.
We kunnen niet aan de realiteit van het principe waar Paulus het over heeft,
ontkomen. Tragische gebeurtenissen, crises, tests, verzoekingen, beproevingen en
rampen overkomen ook de Christen. In heel veel opzichten zijn het dezelfde
dingen die de mensen in de wereld overkomen. Ze overkomen ons, omdat we behoren
tot hen die God liefhebben, hen die geroepen zijn. Ik ben er zeker van dat God
van ons te weten wil komen wat wij hebben geleerd van onze relatie met Hem.
Het is zoiets als Job moest leren. God kreeg Job zover dat hij ging
analyseren wat hij had geleerd van de relatie met Hem. Wat Job in principe deed,
in die discussies, was het stellen van de volgende vraag: "Waar is God in
dit alles?" Wij doen dat ook, daar ben ik zeker van. Wij kunnen vragen:
"Indien Hij almachtig is en me liefheeft, waarom laat Hij dan toe dat deze
dingen gebeuren? Hoe is het mogelijk dat die geweldige beproeving waar ik
doorheen ga, deel uitmaakt van Zijn voorzienigheid?"
David ging door iets soortgelijks. Dat kunnen we lezen in 2 Samuël 11 en 12.
Hij veroorzaakte dat zelf.
2 Samuël 11:27 Nadat de rouw [om Uria] voorbij was, liet David haar
[Batseba] naar zijn huis halen. Zij werd hem tot vrouw en baarde hem een
zoon. Maar de zaak, die David gedaan had, was kwaad in de ogen des HEREN.
We kennen het verhaal. David begeerde deze vrouw, pleegde overspel met haar
en smeedde daarna een complot om haar man te doden, om zo uit zijn moeilijkheden
te komen.
2 Samuël 12:7-11 Daarop sprak Natan tot David: Gij zijt die man! Zo
zegt de HERE, de God van Israël: Ik heb u gezalfd tot koning over Israël
en u gered uit de macht van Saul. 8 Ik heb u gegeven het huis van uw heer,
en de vrouwen van uw heer in uw schoot. Ik heb u gegeven het huis van
Israël en Juda. En indien dat te weinig geweest was, dan had Ik u nog wel
meer gegeven. 9 Waarom hebt gij het woord des HEREN veracht, en gedaan wat
kwaad is in zijn ogen? De Hethiet Uria hebt gij door het zwaard verslagen;
zijn vrouw hebt gij u tot vrouw genomen, hemzelf hebt gij door het zwaard
der Ammonieten gedood. 10 Nu dan, het zwaard zal van uw huis nimmermeer
wijken, omdat gij Mij hebt veracht, en de vrouw van de Hethiet Uria genomen
hebt, opdat zij u tot vrouw zou zijn. 11 Zo zegt de HERE: Zie, Ik zal over u
een kwaad doen komen, uit uw eigen huis; Ik zal uw vrouwen voor uw ogen
weghalen en aan uw naaste geven; die zal bij uw vrouwen liggen op
klaarlichte dag.
Ik wil dat u begrijpt dat Gods aanklacht tegen David het duidelijk maakt dat
al deze zegeningen hem ten deel vielen als gevolg van Gods voorzienigheid.
"Ik maakte u koning over Israël. Ik gaf u het huis van uw heer. Ik gaf u
de vrouwen." Enzovoort, enzovoort. God deed dit en God deed dat.
We weten dat God David vergiffenis schonk, maar Hij sprak ook een pijnlijk,
tijdelijk vonnis over hem uit. Maar zelfs in dat vonnis zien we ook genade,
omdat God David kon hebben gedood. Hij had daartoe het volste recht, maar Hij
deed het niet, zelfs alhoewel David twee zware misdaden tegen God had begaan. De
Bijbel stelt in vers 10 ook duidelijk dat het zwaard nimmer van zijn huis zou
wijken en in vers 15 staat er dat God het kind sloeg.
We hebben er geen moeite mee de dingen die aan de oppervlakte aangenaam en
plezierig zijn, als zegeningen van God aan te merken. "Nou zeg, we kregen
salarisverhoging!" "Fijn, we kregen extra vrij!" "Mooi,
eindelijk hebben we goede buren!" "Gelukkig, we zijn binnen de familie
allemaal weer met elkaar verzoend." We kunnen beslist heel wat van die
dingen opnoemen, maar wat doen we met omstandigheden en gebeurtenissen die
pijnlijk zijn en bezorgdheid teweeg brengen?
Daar we bezig zijn het terrein af te bakenen, wil ik nog iets anders aan wat
we al hebben, toevoegen. Dat staat in het boek Jesaja.
Jesaja 45:5 Ik ben de HERE en er is geen ander; buiten Mij is er geen
God. Ik gordde u, ...
Dit is een uitspraak die laat zien dat God zegt: "Ik gaf u wat u voor
het leven nodig had." God gaf leven en adem, kleding, voedsel, bescherming
en wat al niet meer. Hij spreekt in zijn algemeenheid tot Jacob, duidend op
Israël.
Jesaja 45:5 ... Ik gordde u, hoewel gij Mij niet kendet.
"Ik voorzag u van alles ondanks dat u vijandig tegen Me waart."
Mattheüs 5:42-43 zegt "Onze vijanden lief te hebben." God doet dat.
Jesaja 45:6-7 Opdat men het wete waar de zon opgaat en waar zij
ondergaat, dat er buiten Mij niemand is; Ik ben de HERE, en er is geen ander,
7 die het licht formeer [symbolisch: het goede] en de duisternis [het
slechte] schep, die het heil [het goede] bewerk en het onheil [het slechte]
schep; Ik, de HERE, doe dit alles.
Dit is heel interessant. God schept rampspoed. Zoals we in deze preek reeds
hebben gezien, schiep God rampspoed voor Job, Zijn dienaar die oprecht was,
onberispelijk, God vreesde en week van het kwaad. Job was een gehoorzaam mens.
God schiep rampspoed. God schiep verwarrende, angstaanjagende, pijnlijke
gebeurtenissen. Is God ook betrokken bij ziekte en dood? Ligt dat binnen de
scope van het scheppen van rampspoed?
Het Christendom is geen dualistische godsdienst. In een dualistisch systeem
zijn God en Satan gelijkwaardige en tegengestelde krachten, gedoemd tot een
eeuwigdurende strijd. God wint nooit. Alles eindigt onbeslist.
Het Christendom is niet dualistisch, zoals de godsdiensten die zo iets
geloven. De Bijbel laat God zien als soeverein over Zijn schepping. Dat houdt
ook het ondergeschikte gebied van Satan in, want anders zou God niet soeverein
zijn. Het is het een of het ander. Indien Hij niet soeverein is en als de
dualisten het bij het juiste eind hebben, dan zijn we allemaal verloren.
Kunnen wij accepteren wat de Bijbel over God zegt, dat Hij soeverein is over
Zijn schepping, dat Hij zowel het goede als rampspoed schept, dat Hij zowel
zegeningen schept als de dingen die we zien als vloek? We kunnen tot slecht
één conclusie komen, als we gaan geloven wat de Bijbel zegt, dat God de Heer
is van pijn, ziekte en dood, evenals van leven, zegeningen en welvaart.
Toen ik u aan het begin zei, dat dit een heel complex onderwerp is, meende ik
wat ik zei. Als we eenmaal de stukjes over dit onderwerp bijeenbrengen, krijgt
ons denken het zwaar te verduren. Ik geloof dat we echt kunnen zeggen dat een
van de belangrijkste zaken van onze God bestaat uit lijden. Zegt de Schrift niet
van onze Zaligmaker in Jesaja 53:3, dat onze God nooit zondigde? Jezus Christus
zondigde nooit en toch was Hij een man van smarten en vertrouwd met ziekte. Niet
alles was voor Hem rozengeur en maneschijn. Hij zegt in het boek Openbaring, in
de brieven aan de gemeenten: "Ik overwon." Er staat in Hebreeën 5:8:
"Hij leerde uit hetgeen Hij heeft geleden."
Ziet u wat ik bedoel, als ik zeg dat Gods voorzienigheid in het Oude
Testament in het algemeen verbonden is met gehoorzaamheid en ongehoorzaamheid?
Gehoorzaamt u God, dan wordt u gezegend. Gehoorzaamt u God niet, dan wordt u
vervloekt. In het Nieuwe Testament verandert dat, zodat we gaan begrijpen dat
Zijn voorzienigheid is gekoppeld aan Zijn schepping. Zijn schepping is dat Hij
Zichzelf in ons aan het scheppen is. Als dat vereist dat we lijden om te worden
zoals Hij, dan zal Hij ons laten lijden. Een vraag: Is het eindresultaat het
niet waard? Daarom is het lijden een zegening en in het geheel geen vloek.
Jezus had kunnen zeggen: "Daar Ik geen zondaar ben, waarom moet Ik dan
toch lijden?" Maar in tegenstelling tot Job, accepteerde Hij de wil van
Zijn Vader volkomen. Zelfs aan het eind, waar we zouden kunnen spreken over
enige aarzeling Hij zei dat Hij het niet wilde doen, maar toch Hij ging door
de folterende pijn van die schandelijke vorm van de dood "Desondanks,
niet Mijn wil, maar de Uwe geschiede."
Als we op een heel simplistische manier over het Christendom denken, in de
zin van "rechtvaardigheid brengt altijd zegen voort en zonde brengt vloek
voort", dan blijven we in andere gebieden van het leven zitten met een
aantal niet tevreden stellende antwoorden. Waarom lijden de goeden en worden de
kwaden gezegend? Dat is een vraag waar Salomo, in al zijn wijsheid, moeite mee
had. Ziet u, in de tijd dat Salomo leefde, waren delen van Gods openbaring nog
niet geopenbaard. Hij schreef over zaken op een hoog niveau van begrip, maar er
waren zaken die zijn begrip te boven gingen, daarom zei hij dat die dingen
ijdelheid waren. Hij kon geen antwoord bedenken. We kunnen heel gelukkig zijn
dat God soeverein is over Zijn schepping. Hij is liefde, Hij is goed en Hij
regeert. Als het niet zo zou zijn, zouden we veroordeeld zijn om voor eeuwig in
chaos te leven, met zowel onze handen als die van onze Vader voor eeuwig
gebonden. We zouden altijd onderworpen zijn aan de grillen van het noodlot,
omdat goed en kwaad gelijkwaardige en tegengestelde krachten zijn. Omdat God is
wat Hij is, daarom overwint het goede altijd.
Ik herinner de heer Armstrong diverse keren te hebben horen zeggen, dat hij
bijna elk gebed, bijna direct aan het begin, begint met God te danken dat Hij
God was, omdat ondanks hoe de dingen eruit zien, het uiteindelijk toch op zijn
pootjes terechtkomt. Hij placht een grapje te maken door te zeggen: "Ik heb
het eind van het verhaal gelezen: wij winnen!" Maar ondertussen moeten we
er wel doorheen.
Op dit punt aangekomen, hebben we een aantal vragen. Eén heb ik er reeds
gesteld, maar ik zal hem herhalen. Zijn Gods oordelen ook voorzienigheid? Maken
Gods oordelen ook deel uit van Zijn beschermende zorg?
We gaan weer terug naar het boek Job, omdat Job in dit opzicht het juiste
idee scheen te hebben.
Job 1:20-22 Toen stond Job op, scheurde zijn mantel en schoor zijn
hoofd; daarop wierp hij zich ter aarde, boog zich neer 21 en zeide: Naakt
ben ik uit de schoot mijner moeder gekomen, naakt zal ik daarheen wederkeren.
De HERE heeft gegeven, de HERE heeft genomen, de naam des HEREN zij geloofd.
22 In dit alles zondigde Job niet en schreef Gode niets ongerijmds toe.
Job 2:10 Maar hij zeide tot haar [zijn vrouw]: Zoals een zottin
spreekt, spreekt ook gij; zouden wij het goede van God aannemen en het kwade
niet? In dit alles zondigde Job met zijn lippen niet.
In feite zei Job, dat we bereid moeten zijn rampspoed te aanvaarden als
komende van God, evenals de dingen waar we geen moeite mee hebben, om die als
zegeningen te zien.
In de staat Arkansas vond er in dit opzicht een interessant iets plaats. De
wetgevende macht in deze staat nam een wet aan betreffende schadeclaims bij
verzekeringen die werden ingediend op basis van "acts of God" (handelingen
van God). Dat is precies de manier waarop het onder woorden werd gebracht
"acts of God". Ze stuurden de wet ter tekening naar de gouverneur,
maar de gouverneur wilde niet tekenen, tenzij de wetgevers de woorden "acts
of God" veranderden in "natuurrampen". De gouverneur van Arkansas
is toevallig een Baptistenpredikant, dat maakt het voorval des te interessanter.
Het was de bedoeling van de gouverneur, dat God niet aansprakelijk werd
gesteld voor deze vernietigende krachten, die soms heel kostbaar zijn in termen
van het verlies van levens en bezit. Eén lid van het Congres voelde zich
geroepen commentaar te geven. Blijkbaar was deze man voorstander van de wet.
"Zeggen dat God geen tornado's schept, is hetzelfde als zeggen dat Hij geen
voorjaarsregens schept. Als God het heelal niet schiep met al de krachten daarin,
dan weet ik niet wie het wel deed." Voor zover ik weet bleven de woorden
"acts of God" in de wet gehandhaafd.
Aangezien we God hierbij betrokken hebben, wil ik Hebreeën 1, vers 3,
opslaan, waar gesproken wordt over onze Zaligmaker, waar Hij wordt beschreven.
Hebreeën 1:1-3 Nadat God eertijds vele malen [bij diverse
gelegenheden] en op vele [verschillende] wijzen tot de vaderen gesproken had
in de profeten, heeft Hij nu in het laatst der dagen tot ons gesproken in de
Zoon, 2 die Hij gesteld heeft tot erfgenaam van alle dingen, door wie Hij
ook de wereld geschapen heeft. 3 Deze, de afstraling zijner heerlijkheid en
de afdruk van zijn wezen, die alle dingen draagt door het woord zijner
kracht, heeft, na de reiniging der zonden tot stand gebracht te hebben, Zich
gezet aan de rechterhand van de majesteit in den hoge.
Het sleutelwoord voor dit moment is "die alle dingen draagt". Jezus
Christus draagt alle dingen. Hij draagt alle dingen door het woord van Zijn
kracht. Die woorden geven de indruk, dat het iets is dat constant wordt
uitgevoerd, het is een actie die plaatsvindt. Het geeft de indruk van een
voortdurende actie en daarom ook voortdurende betrokkenheid. Hij draagt alle
dingen. Dat vereist een voortdurende betrokkenheid.
Jezus deed in dit opzicht diverse uitspraken. In Johannes 5:17 zegt Hij:
"Mijn Vader werkt en Ik werk." In feite zei Hij: "Mijn Vader
werkt tot nu toe [tot op dit moment] en Ik werk ook." In Colossenzen 1:17
staat: "Alle dingen hebben hun bestaan in Hem." In modern Nederlands
betekent dit: "Door Hem worden alle dingen in stand gehouden." Dit
bevestigt wat er in Hebreeën 1:3 staat. Hij is voortdurend betrokken bij wat er
hier op aarde gaande is. Dat heeft zowel betrekking op goed, als op wat wij als
kwaad zouden beschouwen.
De naam van Thomas Jefferson is recent in het nieuws geweest, maar niet voor
datgene wat ik hier wil noemen. Hij staat erom bekend voor wat betreft dit
onderwerp het "deus principe" aan te hangen. Deze mensen zijn geen
"dualist". Zij zijn "deus". De "deus" geloven dat
God in principe functioneert als een klokkenmaker die de klok schiep, hem opwond
en wegwandelde om hem zijn eigen gang te laten gaan. De klok vertegenwoordigt
het universum.
We kunnen zien dat ze het echt niet begrijpen. Hebreeën 1:1-3 slaat die
overtuiging aan stukken, evenals Colossenzen 1:17 en Johannes 5:17 en nog vele
andere teksten. Duizenden teksten laten zien dat God betrokken is, heel nauw
betrokken, bij alles dat er gaande is. Hij draagt alle dingen. Hij houdt alles
bij elkaar. Dat betekent niet alleen de schepping van de fysieke dingen, maar
het slaat ook op Zijn betrokkenheid bij mensen, die Hij eveneens draagt en
ondersteunt.
Het "deus" idee laat toe dat de natuurwetten onafhankelijk werken,
zonder enige interventie van God. De benadering van het Christendom, gebaseerd
op de gehele Bijbel, geeft de natuurwetten ruimte, maar ziet ze altijd
ondergeschikt aan de soevereine heerschappij van God.
Het Christendom ziet de natuurwetten alleen maar als de normale manier waarop
God regeert. Het Christendom geeft dus ruimte voor Gods interventie om ze te
gebruiken, zoals Hij dat nodig acht. Als Hij dus wil, kan Hij de Rode Zee
splijten. Als Hij wil, kan Hij een aardbeving doen ontstaan. Als Hij wil kan Hij
in de normale gang van zaken tussenbeide komen en iemand voor de dood weghalen.
Als Hij wil, kan Hij, terwijl iemand al dood is en het lichaam al in een
gevorderde staat van ontbinding verkeert, alles weer herstellen en die persoon
weer tot leven brengen.
Hij kan tussenbeide komen. Wat Zijn wil ook maar is, Hij is in staat het te
doen. Het Christendom geeft God de ruimte tot interventie om de natuurwetten te
gebruiken zoals Hij dat nodig acht. Wat wij moeten doen, is zoeken naar ware en
bevredigende antwoorden op de vraag of God soeverein is en actief, of dat de
dingen die gebeuren alleen maar toevallig zijn. Met andere woorden zijn degenen
die geroepen zijn en die God liefhebben werkelijk aan "tijd en toeval"
onderhevig? Dat geeft ons denken heel wat te verduren.
Nu we zo langzamerhand aan het einde van deze preek komen, gaan we nog iets
aan dit samenstel toevoegen. Dit moet in overweging worden genomen, omdat het
deel uitmaakt van de heilige schrift. Dit punt, gemeente, maakt ons echt nederig.
We gaan naar het boek Richteren en ik hoop dat dit ons een beter perspectief op
onszelf zal geven in relatie met onze medemens en natuurlijk ook met God.
Richteren 4:1-3 Nadat Ehud gestorven was, deden de Israëlieten
opnieuw wat kwaad is in de ogen des HEREN. 2 Toen gaf de HERE hen over in de
macht van Jabin, de koning van Kanaän, die regeerde te Hasor, en wiens
krijgsoverste Sisera was, die te Charoset-haggojim woonde. 3 En de
Israëlieten riepen tot de HERE, want hij bezat negenhonderd ijzeren
strijdwagens en hij had de Israëlieten wreed verdrukt, twintig jaar.
Israël ligt werkelijk onder een vloek als gevolg van hun zonden. Met die 900
ijzeren strijdwagens hadden de Kanaänieten een geweldig technologisch voordeel
op de Israëlieten. In onze tijd staat dat gelijk met het bezit van de
waterstofbom tegen Mexico als onze vijand, terwijl zij niets zouden hebben dat
er ook maar in de buurt van kwam. Als wij dan in de plaats van de Mexicanen
zouden zijn, zouden we ons overweldigd voelen. Zo voelden de Israëlieten zich
ten opzichte van hen die hen onderdrukten.
Richteren 4:14 Toen zeide Debora tot Barak: Breek op, want dit is de
dag, dat de HERE Sisera in uw macht gegeven heeft: is niet de HERE vóór u
uitgetogen? En Barak daalde af van de berg Tabor en tienduizend man achter
hem.
De commentatoren zeggen dat tienduizend waarschijnlijk een druppel in een
emmer was in vergelijking met het aantal Kanaänieten. Ze hadden niet alleen
superieure technologie, maar ze waren ook veruit superieur in aantallen. Als we
het verhaal lezen, zien we dat er slechts twee stammen bij betrokken waren,
Naftali en Zebulon. De andere tien gingen hun eigen gang. Ze wilden niet worden
lastig gevallen.
Richteren 4:15 En de HERE bracht Sisera met al zijn wagens en zijn
gehele leger door de scherpte des zwaards in verwarring vóór Barak, zodat
Sisera van zijn wagen klom en te voet vluchtte.
U kent het verhaal. Uiteindelijk geraakte Sisera totaal uitgeput, kwam in de
tent van Jaël en toen hij in slaap was gevallen, ramde Jaël een tentpin pal
door zijn slaap en nagelde hem zo aan de grond. Het einde van Sisera.
Nu gaan we verder in hoofdstuk 5, want daar krijgen we een poëtisch en meer
gedetailleerde uitleg van wat er plaatsvond.
Richteren 5:2-5 Omdat men zijn lokken los liet hangen in Israël,
omdat het volk vrijwillig zich aanbood, prijst de HERE! 3 Hoort, gij
koningen! Leent het oor, gij machthebbers! Ik wil, ja, ik wil voor de HERE
zingen, psalmzingen voor de HERE, de God van Israël. 4 HERE, toen gij
uittoogt uit Seïr, toen Gij voortschreedt uit de velden van Edom, beefde de
aarde [Was dat een aardbeving? Misschien. Misschien ook niet, daar we iets
anders zullen zien dat mogelijk de aarde deed beven.], ook dropen de hemelen,
ook dropen de wolken van water; 5 de bergen wankelden voor de HERE, zelfs de
Sinai voor de HERE, de God van Israël.
Hier wordt een subtiele vergelijking gemaakt met wat er bij de Sinai gebeurde,
toen God op de berg Sinai neerdaalde om de wet te geven. Debora vergelijkt wat
er gebeurde op de berg Karmel en de berg Tabor met wat er gebeurde op de berg
Sinai, om onze aandacht te vestigen op wat er op de berg Sinai gebeurde, zodat
we zullen begrijpen wat er op de berg Tabor gebeurde.
Richteren 5:19-21 Koningen kwamen en streden, toen streden de
koningen van Kanaän bij Taänak, aan de wateren van Megiddo; geen stuk
zilver maakten zij buit! 20 Van de hemel streden de sterren [engelen],
vanuit haar banen streden zij tegen Sisera. 21 De beek Kison sleurde ze mee
de aloude beek, de beek Kison - ga voort, mijn ziel, met kracht!
Nu zien we hoe God de technologische superioriteit van de Kanaänieten
uitschakelde. Er ontstond precies op tijd een geweldige wolkbreuk. Het moet
werkelijk gestortregend hebben, het regende pijpenstelen, het water viel met
bakken uit de hemel. Het Hebreeuws dat vertaald is met "de bergen wankelden",
kan er ook op duiden dat de bergen klets en kletsnat waren, dat het water er in
stromen naar beneden kwam zetten en zich stortte in de beek Kison. De beek Kison
trad buiten zijn oevers en de grond in de omgeving veranderde in modder, in
drijfzand. Dat was niet zo best voor de ijzeren strijdwagens; ze verzonken in de
modder. De zware paarden zakten ook weg in het water en de modder; ze waren
absoluut onbruikbaar.
Het kan zijn dat het dus geen aardbeving was, die de Kanaänieten
uitschakelde. Het was hoogstwaarschijnlijk de ergst denkbare onweersbui, waarin
de bliksem aan alle kanten oplichtte zonder tijd te geven even op adem te komen,
de ene bliksem na de ander, met geweldige donderslagen, waardoor de grond en de
huizen en letterlijk alles heen en weer schudde. De Kanaänieten werden totaal
uitgeschakeld. Er staat in dit verhaal: "Niet één bleef er over."
Degenen die niet door het zwaard werden gedood, verdronken. Dit was een
geweldige handeling van voorzienigheid van de kant van God.
Nu moeten we een vraag stellen. Hoe staat het met de Kanaänieten? Waar staan
zij in dit plaatje? God is liefde. Hij oordeelt zonder aanzien des persoons. Was
Zijn voorzienigheid die als zegen werd gegeven aan de Israëlieten, ook
voorzienigheid voor de Kanaänieten, zelfs alhoewel ze zo op het eerste oog
slachtoffer waren van een verschrikkelijke vloek? Denk daar eens over na.
We gaan nu nog een voorbeeld opslaan en wel in Psalm 18. Dit gaat over David.
Psalm 18:8 Toen dreunde en beefde de aarde en de grondvesten der
bergen sidderden en daverden, omdat Hij in toorn ontbrand was.
Dit komt bekend voor, is het niet? David had hulp nodig. God kwam tussenbeide.
Het kan zijn dat dit een aardbeving was.
Psalm 18:9-12 Rook steeg op uit zijn neus, [Was er een
vulkaanuitbarsting? Ik weet het niet. Het is poëtische taal.] verterend
vuur kwam voort uit zijn mond, kolen raakten erdoor in brand. 10 Hij neigde
de hemel en daalde neder, donkerheid was onder zijn voeten, 11 Hij reed op
een cherub en vloog en zweefde op de vleugels van de wind. 12 Hij stelde het
duister tot zijn omhulsel, tot zijn beschutting rondom Zich: duistere
wateren, wolkengevaarten.
Psalm 18:20 Hij leidde mij uit in de ruimte. Hij redde mij, omdat Hij
welgevallen aan mij had.
God kwam tussenbeide in de natuurlijke gang van zaken, maar deze keer ten
gunste van David. Maar ook hier de vraag, hoe stond het met Davids vijanden die
werden verslagen? Was Davids voorzienige zegen van God een voorzienige vloek
voor de vijand?
Laten we nog een Psalm opslaan, Psalm 77. Daarna stoppen we ermee en blijft u
met die vraag zitten.
Psalm 77:14-16 O God, in heiligheid is uw weg; wie is een God, groot
als God? 15 Gij zijt de God, die wonderen werkt, Gij hebt onder de volken uw
macht doen kennen. 16 Gij hebt uw volk met machtige arm verlost, de zonen
van Jakob en Jozef. Sela [Denk hier over na.]
De psalmdichter wil dat we nu nadenken over de uittocht van de kinderen
Israëls uit Egypte.
Psalm 77:17-21 De wateren zagen U, o God, de wateren zagen U, zij
sidderden, zelfs de diepten beefden. 18 De wolken goten water uit, het zwerk
deed de donder horen, ook vlogen uw pijlen rond. 19 Het gedreun van uw
donder rolde voort, de bliksemen verlichtten de wereld, de aarde sidderde en
beefde. 20 Uw weg was in de zee, uw pad in grote wateren, zodat uw
voetsporen niet werden gekend. 21 Gij leiddet uw volk als een kudde door de
hand van Mozes en Aäron.
Dit is een poëtische beschrijving van het splijten van de Rode Zee door God,
om de Israëlieten er door te laten trekken om aan hun Egyptische achtervolgers
te ontkomen. Schiep God een ontzagwekkende tornado [een wervelwind] om de
initiële splijting tot stand te brengen, gevolgd door een sterke wind om de
scheiding in stand te houden? Dat is zeer zeker mogelijk, maar hoe dan ook het
was een geweldige handeling van voorzienigheid.
Was het voorzienig voor de Egyptenaren om te sterven? Ook zij zijn naar het
beeld Gods gemaakt en het enige principiële verschil tussen hen en ons is
datgene, wat God ons heeft gedaan. "Alleen maar door Gods genade, ben ik
wie ik ben." We moeten, als we Gods voorzienigheid willen begrijpen, in
overweging nemen hoe volledig, hoe zorgvuldig, hoe gedetailleerd, hoe
liefhebbend Hij is in het uitwerken der dingen in ons leven, met als doel dat we
worden als Hij. Kunnen we dat accepteren, het kwade tezamen met het goede? Wat
betekent dat voor onze relatie, voor de manier waarop we kijken naar het
perspectief van andere mensen, niet-bekeerde mensen wier geest Hij nog niet
heeft geopend? Hier zijn wij, de bezitters van kennis die voor hen verborgen is
en God werkt in ons leven op een manier waarop Hij dat niet in hun leven doet.
Gemeente, er zullen tijden zijn dat wij worden gezegend en dat zij ervoor moeten
betalen, zodat wij die zegen kunnen ontvangen. Dat zullen we allemaal in
overweging moeten nemen.
De volgende keer dat ik spreek, zo God het wil, zullen we hier verder gaan en
eerst eens gaan kijken naar Jozef, een heel interessant leven. We zullen gaan
zien waar hij doorheen ging en hoe hij, als Gods dienaar, een ontzagwekkende
prijs moest betalen, zodat zijn broers en zijn vader konden worden gezegend.
|