|
Sermon: Gods voorzienigheid (Deel 2)
#372NL
John W. Ritenbaugh
Given 19-Dec-98
summary: In dit tweede deel in de serie over Gods voorzienigheid benadrukt John Ritenbaugh dat er voor hen die geroepen zijn niets in een vacuüm plaatsvindt; ook zijn "tijd en toeval" niet langer op de normale manier op hen van toepassing. Zelfs als we onze vrije wil toepassen, creëert God omstandigheden en resultaten zodat we in feite gedwongen worden de juiste beslissing te nemen. Beseffend dat alle dingen voor hen die God liefhebben (Romeinen 8:28) ten goede medewerken, moeten we onze verantwoordelijkheid jegens de gehele schepping en het lichaam van Christus uitoefenen door onze relatie met God - ongeacht de omstandigheden waarin we ons bevinden - te verbeteren.
transcript:
In de eerste preek van deze serie begonnen we in te zien dat de
voorzienigheid van God een complex onderwerp is, dat praktisch te maken heeft
met ieder aspect van het leven van de bekeerde mens. In goede tijden en slechte
tijden is onze God de God Die er is.
We besteedden enige aandacht aan Romeinen 8:28-30 en nog enkele andere verzen
uit dat hoofdstuk. Laten we om te beginnen dat nog eens opslaan, zodat we
herinnerd worden aan iets dat belangrijk is voor het thema van deze preken.
Romeinen 8:28 Wij weten nu, dat God alle dingen doet medewerken ten
goede voor hen, die God liefhebben, die volgens zijn voornemen geroepenen
zijn.
De nadruk in deze preken ligt op "alle" dingen. Bedenk dat ik zei,
dat hieraan twee kwalificaties zijn verbonden. De ene is "dat alle dingen
medewerken ten goede voor hen, die God liefhebben" en de andere is
"die volgens zijn voornemen geroepenen [de uitverkorenen van God] zijn."
Romeinen 8:29-30 Want die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij ook
tevoren bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld zijns Zoons, opdat Hij de
eerstgeborene zou zijn onder vele broederen; 30 en die Hij tevoren bestemd
heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft
Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij
ook verheerlijkt.
Die laatste twee verzen staan daar, denk ik, om ons in alle dingen te
bemoedigen, omdat niet alles waar we doorheen gaan aan de oppervlakte op een
zegening lijkt. Sommige van de dingen waar we doorheen gaan lijken echt wel op
een vloek, maar de verzen 29 en 30 verzekeren ons dat God Zijn deel zal
uitvoeren naarmate het bekeringsproces in ons leven voortgaat.
Nu naar vers 35, want daar gaat de context verder als Paulus ons bemoedigt
dat alle dingen inderdaad ten goede meewerken.
Romeinen 8:35a Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus?
Is iemand in staat dat te doen? Nee. Wij kunnen anderen toestaan dat te doen,
maar niemand kan dat in feite echt doen.
Romeinen 8:35b Verdrukking of benauwdheid, of vervolging of honger,
of naaktheid, of gevaar, of het zwaard?
Er zijn van die dingen waar we nooit doorheen zijn gegaan, maar sommigen van
ons zijn er tot op zekere hoogte wel doorheen gegaan. Misschien is er gevaar,
misschien verdrukking, heel zware beproevingen. Kunnen die dingen ons scheiden?
In het geheel niet.
Romeinen 8:38-39 Want ik ben verzekerd, dat noch dood noch leven,
noch engelen noch machten, noch heden noch toekomst, noch krachten, 39 noch
hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de
liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Here.
Ik geloof dat deze serie sleutelverzen, tezamen met het gehele boek Job, heel
belangrijk is om dit onderwerp te kunnen begrijpen, in het bijzonder met de
nadruk op het woord "alle". We moeten daar verzekerd van zijn. We
moeten begrijpen dat God ons niet slechts verzekert, dat Hij alleen in de goede
tijden met ons zal zijn, maar dat Hij er ook zal zijn in de tijden die slecht
lijken. Dat is een andere kant van Jesaja 45:7. We willen God daar pal middenin
plaatsen, zodat we begrijpen dat veel van de dingen die gebeuren, rechtstreeks
uit Zijn hand komen.
Jesaja 45:7a ... die het licht formeer en de duisternis schep, ...
Let op de tegenstelling. We zouden kunnen zeggen "het goede en het
slechte".
Jesaja 45:7b ... die het heil bewerk en het onheil schep; ....
Hij spreekt tot Zijn volk. In dit geval spreekt Hij tot hen die het Oude
Verbond met Hem sloten. We kunnen dat niet terzijde schuiven, omdat Hij een
verbond met ons heeft gesloten, het Nieuwe Verbond, en wij hebben dat te
beschouwen als onderdeel van het leven. Het is iets waar we mee te maken hebben.
Het is dezelfde God. Hij verandert niet en als onheil ons op lange termijn goed
zal doen, zal Hij zulke dingen scheppen.
We zagen in de laatste preek dat er sterk bijbels bewijs is te geloven, dat
wat we normaal als een vloek zouden beschouwen, in feite een beproeving is die
door God is uitgedacht en teweeggebracht om zowel op te bouwen als te
vernietigen. Vandaag zullen we nog meer bewijs gaan zien.
Het is belangrijk te begrijpen wat de Bijbel heel duidelijk laat zien. Dat is
dat God actief betrokken is bij Zijn schepping, omdat de schepping nog steeds
gaande is. Hij zit niet alleen maar te wachten, reagerend en hopend dat
citroenen in limonade veranderen. Integendeel God schept. Daarom zegt Hij in dit
vers dat Hij het onheil schept.
Laten we nu naar Johannes 5:17 gaan en daarmee een ander stukje bewijs gaan
bekijken.
Johannes 5:17 Maar Hij [Jezus] antwoordde hun: Mijn Vader werkt tot
nu toe en Ik werk ook.
God bouwt op. God schept. Wat is Hij dan aan het doen? Hij bouwt op wat goed
is in het kader van voorbereiding, zodat het kan meegenomen worden in het
Koninkrijk van God. Hij vernietigt dat wat van geen waarde is, noch voor het
heden, noch voor het Koninkrijk van God als dat eenmaal op aarde zal zijn
opgericht.
Job zag duidelijk dat de zeer moeilijke beproeving die hij onderging van Gods
hand was. Hij zei: "De Here heeft gegeven, de Here heeft genomen, de naam
des Heren zij geloofd." Maar tezelfdertijd had zelfs deze zeer
rechtvaardige mens heel veel moeite om het zowel te accepteren als te begrijpen
waarom hij daar doorheen moest.
Misschien is wel het meest belangrijke voor zowel Job als ons, dat Jobs
berouw hem een veel dieper begrip gaf en veel meer zegeningen opleverde en
daarmee ook zegeningen voor ons. God liet opschrijven waar Job doorheen ging en
wij kunnen daardoor de dingen die ons in het leven overkomen, heel wat beter
begrijpen.
De ervaringen van Job leren ons dat wat aan de oppervlakte lijkt op een vloek,
niet noodzakelijkerwijze het gevolg is van zonde, maar dat zulke gebeurtenissen
zijn uitgedacht en teweeggebracht door God met doelstellingen die ver voorbij de
korte termijn in ons leven liggen.
Tegen het einde van de vorige preek stelde ik nog een aspect van dit
onderwerp aan de orde door te verwijzen naar de Kanaänieten in Richteren 4 en
5, Davids niet benoemde vijanden in Psalm 18 en de Egyptenaren in Psalm 77, die
het slachtoffer werden toen God op wonderbaarlijke en voorzienige wijze Israël
en David zegende. De Kanaänieten werden door het leger van Israël afgeslacht
toen hun technologische superioriteit, vertegenwoordigd door de 900 ijzeren
strijdwagens, werden uitgeschakeld door een enorme wolkbreuk en een overstroming
die die dingen onbruikbaar maakte, omdat ze vast kwamen te zitten in de modder.
De soldaten waren getraind in het gebruik van deze technologische superioriteit;
nu waren ze geen partij voor de Israëlieten en er vond een geweldige
slachtpartij plaats. Niet één Kanaäniet overleefde het. Sisera, de aanvoerder,
werd door Jaël gedood, die een tentpin door zijn slaap in zijn hersenen sloeg
en hem aan de grond vastpinde terwijl hij sliep.
Davids vijanden worden niet verder aangeduid, maar zij kwamen om in wat een
aardbeving lijkt te zijn geweest samen met een geweldige storm. Ja, God gebruikt
aardbevingen. Hij gebruikte er één in de woestijn om van Mozes' vijanden af te
komen. De taal daar is typisch poëtische taal met heel veel overdrijving (hyperbool),
maar het schijnt heel duidelijk dat er een aardbeving was die gepaard ging met
een geweldig noodweer, waardoor die mensen omkwamen.
Hetzelfde geldt voor de Egyptenaren die Israël achtervolgden door de Rode
Zee. God verbrak de spanning van wat het water dan ook maar staande hield en die
mensen werden letterlijk verpletterd toen het water hen overspoelde en ze
verdronken.
Het punt van dit alles was om een vraag te stellen waarover we zouden gaan
nadenken. Waren die gebeurtenissen ook voor hen voorzienigheid? Dit moet in
overweging worden genomen, omdat ook zij naar het beeld van God zijn; het enige
principiële verschil tussen de Israëlieten en de Kanaänieten, de Israëlieten
en de Egyptenaren, David en zijn vijanden, was wat God deed in het leven van de
Israëlieten en David. Wat we daar als aspect van dit principe zien is, wat we
zouden kunnen noemen, "Ware het niet omwille van Gods genade, dan was het
mij zo vergaan." Dat brengt ons tot bezinning en is iets waar we over
moeten nadenken. Wat verderop in de preek kom ik op dit onderwerp terug; het is
zeer zeker iets om in overweging te nemen.
We gaan nu naar zowel Jakob als Jozef kijken, omdat hun geschiedenis met
betrekking tot hun relatie tot God en Zijn voorzienigheid en Zijn doel, evenals
die van hun gezinnen, heel nauw samenhangen. Er is heel wat dat we in dit
opzicht van hen beiden kunnen leren. Laten we daarom naar Genesis 28 gaan.
Genesis 28:10-13 Jakob vertrok uit Berseba en ging naar Haran. 11 En
hij bereikte een plaats, waar hij bleef overnachten, omdat de zon
ondergegaan was. En hij nam een van de stenen der plaats, legde die onder
zijn hoofd en ging op die plaats slapen. 12 Toen droomde hij, en zie, op de
aarde was een ladder opgericht, waarvan de top tot aan de hemel reikte, en
zie, engelen Gods klommen daarlangs op en daalden daarlangs neder. 13 En zie,
de HERE stond bovenaan en zeide: Ik ben de HERE, de God van uw vader Abraham
en de God van Isaak; het land, waarop gij ligt, zal Ik aan u en aan uw
nageslacht geven.
God had Jakob zelfs reeds verkozen voordat de tweeling werd geboren. Hier
zien we Jakob op de vlucht voor de woede van zijn broer, nadat hij op listige
wijze zowel de zegen als het eerstgeboorterecht van Esau had weten te
bemachtigen. Deze zouden hoe dan ook bij Jakob zijn terechtgekomen. God zou een
of ander plan hebben uitgedacht om dat te doen. Maar Jakob, gebruikmakend van
zijn vrije wil [misschien was hem ook wel verteld, alhoewel ik daar niet zeker
van ben, dat hij de ontvanger van deze dingen zou zijn], gebruikte zijn
menselijke natuur om ze voor hem veilig te stellen. Hier vond dus een zeer
geheimzinnige ontmoeting met God plaats.
In zijn droom zag Jakob duidelijk God bovenaan deze ladder met daarop engelen
die omhoog en omlaag gingen.
Genesis 28:16 Toen Jakob uit zijn slaap ontwaakte, zeide hij:
Waarlijk, de HERE is aan deze plaats, en ik heb het niet geweten. [Ik
struikelde er toevallig over, ... en hier ben ik dan, dit belangrijke
gebeuren is mij overkomen.]
Nu naar vers 15. God gaf de belofte, in principe dezelfde belofte die Hij aan
Abraham en Isaak gaf; Hij deed deze belofte nu aan Jakob.
Genesis 28:15 En zie, Ik ben met u [Jakob] en Ik zal u behoeden
overal waar gij gaat, en Ik zal u wederbrengen naar dit land, want Ik zal u
niet verlaten, totdat Ik gedaan heb wat Ik u heb toegezegd.
Deze woorden "Ik zal u niet verlaten, Ik ben met u en Ik zal u behoeden"
vormen een oudtestamentische parallel van Hebreeën 13:5, waar God zegt: "Ik
zal u geenszins begeven, Ik zal u geenszins verlaten." In het Grieks komen
er in die woorden vijf negatieven tot uitdrukking; als ze in de vertaling tot
uitdrukking zouden worden gebracht, komt er zoiets als: "Ik zal u nooit,
nooit, nooit, nooit, nooit verlaten." Als Hij ons eenmaal heeft geroepen en
als we eenmaal één van Zijn kinderen worden, geldt dezelfde belofte die Hij
aan Jakob gaf, ook voor ons. Daarom werken alle dingen ten goede, omdat Hij ons
nooit verlaat.
Gemeente, kunnen we accepteren dat dat waar is en ons leven leiden met die
gedachte in ons hoofd? Laat me u wat vertellen: Jakob deed dat voor het grootste
deel van zijn leven niet. Hij had een veel indringender ontmoeting met God dan
wij ooit hebben gehad; hij zag God echt en werd met schrik vervuld wakker
vanwege wat hij met eigen ogen had gezien, zelfs al was het dan maar een droom.
En toch, gemeente, alhoewel dat Jakobs geloof had moeten versterken, stelde zijn
geloof vaak weinig voor. Evenals wij, verloor ook hij het zicht op God, ofschoon
hij uit geloof had moeten leven, omdat God niet zo zichtbaar zou zijn als Hij
bij die ene gelegenheid was. Hij verloor zijn vertrouwen in de beloften en bij
vele gelegenheden in zijn leven vertrouwde hij op wat hij zag en niet op zijn
geloof, in het bijzonder als de zaken in zijn leven buitengewoon moeilijk werden.
Ik weet niet hoe het bij u staat, maar te oordelen naar mezelf, ik ben een zoon
van Jakob, omdat ik van tijd tot tijd mijn zicht op God ben kwijt geraakt. Van
tijd tot tijd leefde ik bij wat ik zag en voldeed ik niet aan de verwachtingen
van God, gelet op al de zegeningen die ik had gekregen. Ik weet dat u in
dezelfde categorie valt, omdat we allemaal, evenals Jakob, uiteindelijk
overwinnaar zullen zijn en we zullen met God overwinnen evenals hij. Maar God
zal ons niet verlaten, evenals Hij Jakob niet verliet. Hij bracht Jakob zover
dat hij het werkelijk begreep voordat hij aan het einde van zijn leven kwam.
Laten we nu snel doorgaan naar de tijd dat Jakobs zonen, de broers van Jozef,
samenzweerden tegen Jozef, omdat ze jaloers op hem waren, daar hij de lieveling
van Jakob was. Ze verkochten hem in slavernij en bedrogen Jakob op
huichelachtige wijze, zodat hij geloofde dat Jozef door een leeuw was gedood.
Denk hier eens aan, terwijl we dit doornemen, in termen van "Ik zal u nooit
verlaten." Denk hier eens aan in termen van "Alle dingen werken mede
ten goede." Dan kunnen we gaan zien waar mensen als de apostel Paulus de
principes vandaan haalden, waarop ze voortborduurden.
Als we ons in Jakobs positie verplaatsen, kunnen we begrijpen dat hij, toen
hij hier doorheen ging, toen hij dacht dat Jozef dood was, praktisch
ontroostbaar was. Er is een tamelijk lang gedeelte van verscheidene verzen,
waarin zijn zonen hem op huichelachtige wijze probeerden te troosten. Er staat
ook dat zijn dochters [waarschijnlijk zijn schoondochters] er misschien wel in
slaagden hem enigszins te troosten. Maar toen puntje bij paaltje kwam, was
Jakobs geloof wel heel erg zwak. Ik vraag me af, gezien het verslag, of hij
daarin wel ooit aan Gods betrokkenheid heeft gedacht.
Was dit zo op het eerste oog een voorzienige gebeurtenis die Jakob overkwam,
of gaf het hem van alle kanten de indruk dat hij met een vloek te maken had?
Jakob zou inderdaad heel gemakkelijk hebben kunnen denken: "Waar is Gods
voorzienigheid?", toen deze dingen zich begonnen te ontvouwen.
Vele jaren later, in feite meer dan tien (de meeste geleerden denken dat het
er wel dertien waren), nadat deze dingen zich begonnen te ontvouwen, totdat
Jozef eerste minister van Egypte werd, trof een zware hongersnood het gehele
gebied. Dat was slecht nieuws. Het droeg ook zijn steentje bij aan de vloek die
Jakob zeer zeker in zijn leven ervoer. Maar het goede nieuws was dat er in
Egypte graan te koop was. In plaats van dood te gaan van de honger, stuurde
Jakob zijn zonen naar Egypte om graan te kopen.
Ik weet niet wat in die tijd de normale zakenprocedures waren.
Klaarblijkelijk moesten de broers, omdat ze vreemdelingen waren, zich melden bij
de Egyptische autoriteiten, voordat ze konden kopen en verkopen, of andere
handelstransacties verrichten. Ze werden door Jozef, die alles aanstuurde,
herkend. De broers herkenden hem niet in zijn officiële kledij. De laatste keer
dat ze hem zagen, zag er hij er in zijn gezicht niet al te goed uit. Hij was nog
maar een jongen en nu, hier, was hij een vooraanstaand vorst van Egypte, met
alle pracht en autoriteit samenhangend met zijn ambt.
Toen Jozef hen herkende, was dat het begin van een hele serie gebeurtenissen,
waardoor Jozef zijn broers serieus aan het denken zette over wat ze hem hadden
aangedaan. Het kwam in feite neer op een milde vorm van wraak. Toch,
tegelijkertijd, denk ik dat ik eerlijk kan zeggen dat hij het op een goddelijke
manier deed. De wraak werd emotioneel en mentaal uitgevoerd en niet fysiek,
zoals zij hem hadden gedaan. Ik bedoel, hij bracht ze in verwarring, zoals we
zullen gaan zien. Het was een eenvoudig plan, maar het gaf hun volop tijd om
over hun bedrog na te denken, want het kostte heel wat tijd voordat Jozefs plan
zich volledig had ontvouwd. Hij deed dit allemaal zonder dat ze ook maar enig
idee hadden wie hij werkelijk was. Tezelfdertijd, ik weet niet of Jozef zich dat
allemaal bewust was, haalde hij op deze manier ook zijn vader Jakob door de
wringer.
Genesis 42:21-23 Zij nu deden aldus en zeiden tot elkander: Voorwaar,
nu boeten wij voor wat wij onze broeder aangedaan hebben: wij zagen zijn
zielsbenauwdheid, toen hij ons om erbarming smeekte, maar wij hoorden niet;
daarom is deze benauwdheid over ons gekomen. 22 Toen antwoordde Ruben hun:
Heb ik u niet gezegd: bezondigt u niet aan de knaap! Maar gij hebt niet
geluisterd. Nu wordt zijn bloed van ons geeist. 23 Zij wisten echter niet,
dat Jozef hen verstond, want zij gebruikten een tolk.
Jozef werd emotioneel ook door de wringer gehaald. Is het goed om door de
wringer te worden gehaald? Is dat een zegening? Is het een vloek? De broers,
Ruben in het bijzonder, koppelden hun wedervaren aan wat zij Jozef en Jakob
hadden aangedaan. Het leek er wel op dat zij voelden dat de strop rondom hun nek
werd aangehaald. Ze hadden het bij het juiste eind in de veronderstelling dat er
een verband aanwezig was, evenals hun veronderstelling dat God er op de een of
andere manier bij betrokken was. Zij zagen het onheil over zich komen, maar ook
zij zagen niet de genade die hiermee gepaard ging. Ik geloof dat dat kwam, omdat
hun begrip van de voorzienigheid van God onvoldoende ontwikkeld was, en ook
omdat zij een schuldig geweten hadden en daardoor dachten dat ze niets goeds
verdienden.
Enige tijd later, toen het plan zich begon te ontvouwen, gebeurde het
volgende.
Genesis 42:35 Toen zij hun zakken ledigden, daar lag ieders
geldbuidel in zijn zak; en toen zij en hun vader hun geldbuidels zagen,
werden zij bevreesd.
Nu konden ze van diefstal worden beschuldigd! Ik weet zeker dat hun emoties
en hun gedachten als razende tekeer gingen. Ze dachten beslist: "Hoe kunnen
we ons hieruit redden?"
Genesis 42:36 En hun vader Jakob zeide tot hen: Gij berooft mij van
kinderen; Jozef is niet meer, en Simeon is er niet meer, en Benjamin wilt
gij meenemen; dit alles is tegen mij.
Interessant. "Dit alles is tegen mij." Jakob stortte zijn smart
over hen uit, omdat wat hem betrof Jozef dood was. Voor zover Jakob kon zien,
was Simeon, die als gijzelaar werd vastgehouden, ook al zo goed als dood. En
hier was dan die vorst uit Egypte die vroeg om Jakobs oogappel mee te brengen.
Kunnen we meevoelen in wat hij kan hebben gedacht? "Dit alles is tegen
mij."
Genesis 42:38 Maar hij zeide: Mijn zoon gaat niet met u mee, want
zijn broeder is dood en hij is alleen overgebleven; overkomt hem een ongeluk
op de weg die gij gaan zult, dan zult gij mijn grijze haar met verdriet in
het dodenrijk doen nederdalen.
Hij zegt in feite: "Dat zou te veel voor me zijn. Dan zou ik aan een
gebroken hart sterven."
Waren Jakobs conclusies redelijk? Wij kennen de afloop van de geschiedenis,
maar bekijk het eens vanuit Jakobs oogpunt; ze waren redelijk als we Gods
voorzienigheid buiten beeld laten en Jakob deed dat. Een deel van wat we hieruit
kunnen leren is dat Jakob inderdaad oordeelde op basis van wat hij zag. De
waarheid was dat Jozef inderdaad nog leefde, dat Simeon nooit in zijn leven in
veiliger handen was geweest en dat geen vlieg Benjamin op weg naar Egypte kwaad
zou kunnen doen, omdat God in dit alles betrokken was.
Ziet u, Jakob concludeerde: "Dit alles is tegen mij." Hoe vaak zijn
wij door zware beproevingen gegaan en dachten precies hetzelfde? Misschien
spraken we niet deze woorden uit, maar we dachten dat alles tegen ons was. Waar
was God? Waar is mijn Vriend? Waar is mijn Compagnon? Waar is mijn Vader als ik
Hem nodig ben. We hebben ons allemaal wel zo gevoeld. Dus moeten we met Jakob in
deze beproeving kunnen meevoelen.
Genesis 43:8-10 En Juda zeide tot zijn vader Israël: Laat de jongen
toch met mij meegaan; dan zullen wij ons gereed maken en op reis gaan, opdat
wij in het leven mogen blijven en niet sterven, zowel wij als gij en onze
kinderen. 9 Ik blijf borg voor hem; van mijn hand moogt gij hem eisen;
indien ik hem niet tot u breng en voor u stel, dan moge ik te allen tijde
tegenover u als een schuldige staan. 10 Hadden wij niet getalmd, dan zouden
wij zeker al tweemaal terug zijn.
De tijd verstreek. De hongersnood bleef. Voedsel werd weer schaars. We kunnen
zien dat de strop zich rondom Jakobs denken ging aanhalen. Hij wordt, zoals we
nu begrijpen door God, in een positie gemanoeuvreerd, waarin hij een positieve
beslissing moet nemen. Al in veel preken heb ik gezegd dat God zo Zijn methoden
heeft om iemand de juiste beslissing te laten nemen, waarbij we over onze vrije
wil blijven beschikken en Hij toch omstandigheden tot stand brengt, waardoor we
in feite gedwongen worden de juiste beslissing te nemen. Daar komen dit soort
principes vandaan. Ze komen van de voorbeelden die God in Zijn woord heeft
neergeschreven.
Genesis 43:11-14 Toen zeide hun vader Israël tot hen: Indien het zo
gesteld is, doet dan dit: neemt van het fijnste des lands in uw zakken en
brengt die man een geschenk: een weinig balsem en een weinig honig, gom en
hars, terpentijnnoten en amandelen. 12 En neemt dubbel geld mee; ook het
geld, dat boven in uw zakken gelegd was, moet gij terugbrengen; misschien
was het een vergissing. 13 En neemt uw broeder mee, maakt u reisvaardig en
keert terug tot die man. 14 En God, de Almachtige, geve u barmhartigheid
voor het aangezicht van die man, opdat hij uw andere broeder late gaan,
alsook Benjamin. En wat mij aangaat, als ik van kinderen beroofd moet worden,
dan worde ik beroofd.
Juda overtuigde Jakob dus in samenwerking met de omstandigheden. Jakob
besloot dus een laatste kans te wagen. Was dit een handeling uit geloof?
Mogelijk is dat zo. Dat wordt niet duidelijk gezegd, maar ik denk dat we hier
Jakob ook het voordeel van de twijfel moeten geven. Hij erkent de mogelijkheid
van mislukking en dat er een risico was dat hij ook Benjamin kwijt zou raken.
Maar deze keer liep het goed af.
Genesis 45:27-28 Maar toen zij hem al de woorden overbrachten, die
Jozef tot hen gesproken had, en toen hij de wagens zag, die Jozef gezonden
had om hem te vervoeren, leefde de geest van hun vader Jakob op. 28 En
Israël zeide: Het is genoeg, mijn zoon Jozef leeft nog; ik wil gaan en hem
zien, eer ik sterf.
"Het is genoeg."
Ik ben er zeker van dat Jakob niet het gehele plaatje zag. Ik denk dat Jozef
daar een deel van moest invullen, zodra Jakob in Egypte zou arriveren. Hij zag
niet het gehele plaatje, maar hij was in ieder geval gerustgesteld. Hij was
getroost. Dit had een bemoedigende invloed op zijn leven.
Wat eerder in dit hoofdstuk had Jozef met zijn broers gesproken.
Genesis 45:4a Toen zeide Jozef tot zijn broeders: Komt toch naderbij.
Daarop naderden zij.
Ik denk dat ze tegen deze tijd opgelucht waren. Maar aan de andere kant, daar
ben ik zeker van, voelden ze zich ook nog enigszins ongemakkelijk, daar zij
inzagen dat er tussen hen een grote afstand lag wegens zijn macht en autoriteit.
Het was hem nu ook duidelijk geworden dat ze allemaal hun aandeel hadden gehad
om hem daarheen te sturen; dat was nu aan het licht gekomen. Weet u, als we iets
verkeerds doen tegen onze ouders, dan willen we er min of meer omheen draaien.
Dat is precies wat zij deden. Ze hielden de nodige afstand van de autoriteit.
Hij moest hen dus oproepen naderbij te komen.
Genesis 45:4b-7 En hij zeide: Ik ben uw broeder Jozef, die gij naar
Egypte verkocht hebt. 5 Maar weest nu niet verdrietig en ziet er niet zo
ontsteld uit, omdat gij mij hierheen verkocht hebt, want om u in het leven
te behouden heeft God mij voor u uit gezonden. 6 Want reeds twee jaren is er
hongersnood geweest in dit land en er komen nog vijf jaren, waarin niet
geploegd of geoogst zal worden. 7 Daarom heeft God mij voor u uit gezonden
om u een voortbestaan te verzekeren op aarde, en om voor u een groot aantal
geredden in het leven te behouden.
Dit was nog niet het einde van alles, want toen Jakob stierf voelden de
broers zich opnieuw ongemakkelijk, omdat ze geloofden dat Jozef hen misschien
alleen maar in leven liet omdat Jakob nog leefde en dat hij uit respect voor
zijn vader zijn familie geen pijn deed. Zij waren door en door schuldig en vele
jaren later werden ze nog door hun geweten geplaagd. Want Jozef was daar op de
troon en zelfs alhoewel hij niets zei, veroordeelde hij hen eenvoudigweg door
het feit dat hij er was. Hun geweten plaagde hen. Zij hadden er behoefte aan
opnieuw te worden gerustgesteld.
Genesis 50:14-21 Na zijn vader begraven te hebben, keerde Jozef naar
Egypte terug, hij en zijn broeders en allen, die waren meegegaan om zijn
vader te begraven. 15 Toen Jozefs broeders zagen, dat hun vader gestorven
was, zeiden zij: Als Jozef zich nu maar niet op ons gaat wreken en ons ten
volle al het kwaad vergeldt, dat wij hem hebben aangedaan. 16 Daarom zonden
zij Jozef deze boodschap: Uw vader heeft voor zijn sterven geboden: 17 zo
moet gij tot Jozef zeggen: och, vergeef toch de overtreding uwer broeders en
hun zonde, want zij hebben u kwaad aangedaan. Nu dan, vergeef toch de
overtreding der dienaren van de God uws vaders. En Jozef weende, toen men zo
tot hem sprak. 18 Ook kwamen zijn broeders zelf, wierpen zich voor hem neer
en zeiden: Zie, wij zijn u tot slaven. 19 Maar Jozef zeide tot hen: Vreest
niet, want ben ik in Gods plaats? 20 Gij hebt wel kwaad tegen mij gedacht,
maar God heeft dat ten goede gedacht, ten einde te doen, zoals heden het
geval is: een groot volk in het leven te behouden. 21 Vreest dus niet, ik
zal u onderhouden en ook uw kinderen. Zo troostte hij hen en sprak tot hun
hart.
Laten we nog eens acht geven op Jozef alvorens verder te gaan. Alles wat hem
overkwam vanaf de tijd dat hij naar zijn broers op weg ging om hun een boodschap
van hun vader en wat voedsel te brengen, zag er op het eerste gezicht uit als
een vloek. In feite, gemeente, was de voorzienigheid van God aan het werk. God
gebruikte hem alleen maar, samen met alle dingen waar Hij Jozef doorheen liet
gaan: slavernij, gevangenis, beschuldigingen van immoraliteit, weer naar de
gevangenis. Hij gebruikte deze dingen om Jozef voor te bereiden op het
Koninkrijk van God en om Jakob en zijn familie te bewaren. Tegelijkertijd werd
zo ook bereikt dat Israël in Egypte kwam, in slavernij geraakte en als gevolg
daarvan bevrijd werd. Het leidde echter ook tot de plagen over Egypte. Het
leidde tot het doortrekken door de Rode Zee en het leidde tot het doden van de
Egyptenaren in die zee.
Kunnen we hier iets uit leren, dat ons kan helpen ons leven misschien te
leiden op een manier waarin we een stuk vrijer staan ten opzichte van de
dreigingen die ons zouden kunnen overkomen, terwijl we door een zware beproeving
gaan?
Hier is een principe dat we moeten begrijpen, als we Gods voorzienigheid
willen gaan begrijpen en als we de duidelijke uitspraak willen gaan begrijpen
die Hij in Romeinen 8:28 doet: "dat alle dingen ten goede medewerken voor
hen, die God liefhebben, die volgens zijn voornemen geroepenen zijn."
We moeten begrijpen dat er voor hen die geroepen zijn, niets in een vacuüm
gebeurt. Hoe wijd, hoe nauw, hoe kort of hoe lang de gevolgen van ons handelen
doorwerken, weet ik niet. Maar ik zie het principe en ik zie dat de apostel
Paulus die principes gebruikte in het Nieuwe Testament. Een groot aantal van die
principes zijn aanwezig in 1 Corinthiërs 12 waar staat dat we allen deel
uitmaken van één lichaam.
We hebben verantwoordelijkheden die we altijd met de kerk van God in
gedachten dienen uit te voeren. We moeten begrijpen dat deze dingen, waar we
doorheen gaan, niet alleen ons tot voordeel zijn, maar dat we een deel zijn van
een grote zaak en schepping. Daarom heeft ieder deel van het lichaam, ieder
individueel lid, een verantwoordelijkheid om het geheel sterker te maken door
zijn eigen relatie met God te verbeteren, ongeacht de omstandigheden waarin hij
zich bevindt. We hebben een verantwoordelijkheid ten opzichte van het lichaam
evenals ten opzichte van Godzelf, om te groeien, ons leven te leren leiden in
geloof in die beloften die Jakob blijkbaar vergat; tenminste ze zakten weg in de
diepten van zijn denken. Door geloof moeten we ons ervan bewust zijn, dat er een,
in termen van tijd, veel groter en langduriger scheppend proces aan de gang is,
waarvan onze ogen slechts een klein deel kunnen zien.
Er zijn een paar dingen die ik hier wil zeggen, maar ik zeg ze niet nu, omdat
ze een stuk beter in de volgende preek passen. Laten we eens denken aan de
woorden van Job, die we in de vorige preek in deze serie lazen en uitdiepten, in
het licht van wat de rest van het boek Job laat zien: "De Here heeft
gegeven, de Here heeft genomen." Dat staat in de hoofdstukken 1 en 2 van
het boek Job. Op die plaats waar Job ze zei, gaf Job de indruk dat hij begreep.
Maar de rest van het boek laat zien dat de aanvaarding van zijn toestand een
stuk moeilijker was, in het bijzonder onder de druk van de argumenten van zijn
drie vrienden.
Hetzelfde geldt voor Jakob. De druk van de omstandigheden veroorzaakte dat
hij zijn blik richtte op zichzelf en niet op Gods belofte dat Hij hem nooit zou
verlaten. Als God nabij is, hoe kan iets dan anders uitwerken dan ten goede, ten
goede van het lichaam, ten goede van allen die het aangaat?
Ik probeer niet u de indruk te geven dat ik mijn leven in volmaakt geloof
leid. In het geheel niet, omdat ook ik door deze dingen moet gaan. Maar ik kan
tenminste het principe begrijpen, waarmee we van doen hebben en dat ons ook
helpt om te begrijpen. We vinden dit terug in de levens van een aantal mensen
waarover in het Oude Testament is geschreven. Laten we daar eens aan denken,
omdat onze aanvaarding van de omstandigheden in het leven van essentieel belang
kan zijn voor onze relatie met God. Hebben we er ooit over nagedacht, dat als we
een zegen ontvangen, dat het dan in het grotere plaatje mogelijk is dat iemand
daarvoor heeft moeten betalen? In het geval van de Israëlieten in Richteren 4
en 5 betaalden de Kanaänieten een verschrikkelijke prijs, evenals de
Egyptenaren toen Israël door de Rode Zee trok.
Dat behoort op zijn minst een zeer vernederende gedachte te zijn. "Er is
geen gratis lunch." Iemand moet betalen. Misschien kan ik het iets
aanpassen en zeggen: "Het kan zijn dat iemand moet betalen." Maar hier
ben ik zeker van, dat de zegeningen ontvangen van God, niet iets zijn om over op
te scheppen, om een gevoel van welbehagen te hebben, er verguld mee te zijn,
omdat ze zijn gegeven. Wij zouden ons daardoor eveneens nederiger moeten voelen.
Aan de andere kant, als we door een moeilijke beproeving gaan, zoals Job, kan
het heel goed zijn dat wat een vloek voor ons schijnt te zijn, zal resulteren in
een zegening voor iemand anders en God zal dat voor dat doel gebruiken.
Kijk er nu eens naar hoe we gezegend zijn door waar God Job doorheen liet
gaan. Als dat verslag er niet zou zijn, zou ons begrip van de redenen om door
beproevingen heen te gaan veel oppervlakkiger zijn geweest; dat is nog maar het
minst dat we er over kunnen zeggen. Eén van de dingen waarvan de studie over
dit onderwerp me overtuigd heeft, in het bijzonder vanwege de kracht van
uitspraken zoals in Romeinen 8:28 en de manier waarop God met veel van deze
mensen handelde die door zulke dingen moesten gaan, is dat voor Gods kinderen
geen "tijd en toeval" geldt. Onze God is aanwezig, scheppend, en
daarmee moeten we leren leven. Dit zou erg geruststellend moeten zijn. Voor de
wereld is er inderdaad "tijd en toeval" van kracht. We zullen later op
dit onderwerp verder ingaan.
Het sleutelwoord in dit alles is God. We moeten nooit toelaten dat het feit
dat God een actieve soevereine Schepper is, uit ons denken verdwijnt. Begrijp me
alstublieft niet verkeerd, alsof ik "fatalisme" propageer, omdat vrije
wil en onze keuzes in sterke mate bepalen wat er gebeurt. Ik zal u daarvan een
voorbeeld geven. Laten we 2 Samuël opslaan en opnieuw gaan kijken naar iets wat
David overkwam. Ik wil dat we heel goed gaan zien wat Davids reactie was op de
beslissing van de Almachtige God.
2 Samuël 12:16-23 Toen zocht David God ter wille van de jongen, hij
vastte en telkens, als hij naar binnen gegaan was, bracht hij de nacht door,
liggend op de grond. 17 En de oudsten van zijn huis kwamen bij hem om hem
van de grond te doen opstaan, maar hij wilde niet; ook at hij niet met hen.
18 Op de zevende dag nu stierf het kind. En de dienaren van David durfden
hem niet mee te delen, dat het kind dood was. Want zij zeiden: Zie, toen het
kind nog in leven was, hebben wij tot hem gesproken en heeft hij naar ons
niet geluisterd; hoe zouden wij dan tot hem kunnen zeggen: het kind is dood?
Hij zou iets kwaads kunnen doen. 19 Toen David zag, dat zijn dienaren onder
elkaar fluisterden, begreep hij, dat het kind dood was. En David vroeg zijn
dienaren: Is het kind dood? Zij zeiden: Het is dood. 20 Toen stond David op
van de grond, wies zich, zalfde zich en verwisselde zijn klederen; hij ging
het huis des HEREN binnen en boog zich neder. Daarna ging hij naar zijn huis
terug, en op zijn verzoek zetten zij hem brood voor en hij at. 21 Toen
zeiden zijn dienaren tot hem: Waarom hebt gij dit gedaan? Terwijl het kind
nog leefde, hebt gij ter wille daarvan gevast en geweend, maar nu het kind
gestorven is, zijt gij opgestaan en hebt brood gegeten. 22 En hij zeide:
Zolang het kind nog leefde, heb ik gevast en geweend, omdat ik dacht:
misschien is de HERE mij genadig, zodat het kind in leven blijft. 23 Maar nu
is het dood. Waarom zou ik dan vasten? Kan ik het nog doen terugkeren? Ik
zal wel tot hem gaan, maar hij keert tot mij niet terug.
Ik ben speciaal geïnteresseerd in Davids perspectief als de gebeurtenissen
zich ontvouwen, in het bijzonder aan het einde van deze gebeurtenis. Zijn
perspectief was in grote lijnen hetzelfde als van Job. "De Here geeft en de
Here neemt." Maar zijn aanvaarding ervan was verschillend, was positiever,
en we kunnen speculeren dat dat misschien kwam omdat hij het voordeel had te
weten waar Job doorheen was gegaan. Het kan misschien ook zijn geweest vanwege
de aard der dingen waar hij doorheen ging.
Ik wil dat we Davids reactie zien. Zeven dagen lang worstelde David met God,
vastend en bij God pleitend voor de baby. Toen God "nee" zei door de
baby te laten sterven, ging David onmiddellijk naar Gods huis om Hem te vereren
en zijn aanvaarding te laten zien, iets dat uit zijn hart kwam. God maakt David
complimenten over zijn hart. David aanvaardde wat God hem ook maar in het leven
liet overkomen. Hij boog zich voor Gods oordeel om God God te laten zijn en Zijn
soevereiniteit te laten uitoefenen over Davids leven, zonder tegenstand te
bieden en zonder pruilen van Davids kant, als de beslissing eenmaal duidelijk
was.
Ik wil dat we opmerken dat David dit niet handenwringend, fatalistisch
accepteerde en ondertussen niets deed. Ik ben er zeker van dat hij wist dat Gods
uitspraak jegens de baby geen loos dreigement was. Toch deed hij een beroep op
God, wetende dat God in het verleden van Zijn oordeel afzag als mensen zich
bekeerden. Maar toen God dat niet deed, onderwierp David zich direct en
vertrouwde hij zijn toekomst en die van Batseba en de baby toe aan God.
Dit is een markant voorbeeld van het aanvaarden van Gods wil, omdat David God
zag werken in zijn leven, in de geschiedenis van Israël, en zelfs daar ben
ik zeker van als de God van de gehele wereld en het universum; dat maakte
deel uit van het denken van David. Maar zien we bij hem ook het uitoefenen van
zijn vrije wil? Hij was niet fatalistisch in zijn benadering van de
omstandigheden waar hij doorheen ging. Hij probeerde er iets aan te doen. Hij
probeerde er iets positiefs aan te doen. Hij probeerde iets te doen, waarvan hij
wist dat het binnen Gods wil viel en probeerde daarbinnen Gods denken te
veranderen.
Dit begrijpen van voorzienigheid is van essentieel belang voor allen die God
willen vereren, omdat Davids verering een handeling van geloof was, die
geworteld was in vertrouwen. David realiseerde zich dat hij de rest van het
verhaal nog niet had gehoord, dat er werkelijk geen ander gezond alternatief was
dan bereidwillig God te vertrouwen. Hij deed dat, niet tegenstribbelend. Ik
krijg het idee dat, toen hij hoorde dat de baby dood was, hij onmiddellijk van
de grond overeind kwam en zei: "Dat is het. Laten we verder gaan met het
leven." Hij deed dat zonder enig voorbehoud. Dat is geen gemakkelijk iets
om na te volgen; velen van ons zouden dat heel moeilijk vinden om te doen. Maar
hij deed het en wij weten dat David een man was met diepgaande emoties. Ik ben
er zeker van, dat die emoties in die tijd heel sterk op de proef werden gesteld.
Maar hij accepteerde Gods wil als Zijn voorzienigheid, wat het ook maar mocht
wezen.
Op de achtergrond liggen enkele, misschien wel verwarrende, vragen verborgen.
Hoe diep is God betrokken, zelfs in wat we als de gewone alledaagse
gebeurtenissen van het leven, ons leven, beschouwen? Bestuurt God Zijn schepping
op microniveau? Waar past de vrije wil in dat plaatje? Dat de vrije wil deel
uitmaakt van dat plaatje, staat naar mijn mening buiten kijf. Volgens mij kunnen
we dat duidelijk zien vanaf het begin met de ervaringen van Adam en Evan in het
paradijs in Genesis 3. De vraag die we moeten stellen luidt: Hoe ver gaat onze
vrije wil? Houdt God de ontwikkelingen in de uitvoering van Zijn plan op
microniveau bij, in het bijzonder voor Zijn kinderen, zodat de vrije wil in
werkelijkheid enigszins beperkt is en zijn we misschien zelfs niet zo vrij als
we denken?
Laten we naar Spreuken 29, vers 15, gaan om naar enkele principes te kijken.
Spreuken 29:15 Roede en bestraffing geven wijsheid, maar een aan
zichzelf overgelaten knaap maakt zijn moeder te schande.
Hier hebben we iets over kinderopvoeding. Zijn wij kinderen van God? Voedt
God ons op? Bereidt Hij ons voor op iets dat Hij in gedachten heeft?
We geloven natuurlijk allemaal dat we uiteindelijk in het Koninkrijk van God
zullen zijn. Maar wat zullen we in het Koninkrijk van God zijn?
1 Johannes 3:2 Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods en het is nog
niet geopenbaard, wat wij zijn zullen; (maar) wij weten, dat, als Hij zal
geopenbaard zijn, wij Hem gelijk zullen wezen; want wij zullen Hem zien,
gelijk Hij is.
We weten dus in algemene zin dat we Hem gelijk zullen wezen, maar een
specifieke positie in het Koninkrijk van God, een specifiek deel van het lichaam
dat over de aarde zal gaan regeren, dat is nog niet duidelijk. We zien nu nog
door een spiegel, in raadselen.
Voor deze preek is belangrijk dat God voor ons zal voorzien, zodat we, tegen
de tijd dat we zover komen, zullen zijn wat Hij in gedachten heeft. Indien Hij
ons opvoedt, Zijn kinderen, vervult Hij dan de rol van een zeer betrokken Vader?
Ik denk dat we allemaal weten dat het antwoord daarop "ja" is. Als het
antwoord daarop "ja" is, dan moeten we ook begrijpen dat God de
principes van dit vers toepast. "Roede en bestraffing geven wijsheid."
Wil Hij wijze zonen en dochters in Zijn gezin hebben? "Roede en bestraffing
geven wijsheid, maar een aan zichzelf overgelaten knaap maakt zijn moeder te
schande."
In het eerste deel van die zin worden twee verschillende methoden van
bestraffing genoemd. De ene is lichamelijke bestraffing. Die doet pijn. Aan de
andere kant is er verbale aansporing, waarbij we mogelijk ineenkrimpen voor de
scherpe bewoordingen die worden gebruikt.
Het tweede deel van die zin is min of meer interessant, omdat er
verschillende vertalingen van zijn. De NBG luidt: "Maar een aan zichzelf
overgelaten knaap maakt zijn moeder te schande." De vertaling van een
Engelse Bijbel luidt: "Een knaap die aan zichzelf overgelaten is om
ongecontroleerd zijn eigen gang te gaan, maakt zijn moeder te schande."
Denk daar eens over na. Staat God Zijn kinderen toe om ongecontroleerd hun eigen
gang te gaan? Ik kan het me niet indenken. Ik weet eigenlijk wel zeker van niet,
omdat Hij dan schuldig zou zijn aan het niet opvolgen van Zijn eigen advies. Dit
is een aansporing voor alle ouders om hun kinderen niet te laten doen wat ze
maar willen doen, omdat kinderen ontstellend dwaas zijn en zich in grote
problemen zouden brengen. Dan zouden we wensen dat we wat hadden gedaan toen ze
nog jonger waren.
Laten we nog een ander vers in Spreuken opslaan, Spreuken 13, vers 24, en dat
hiermee in verband brengen. Dit vers maakt het principe nog wat duidelijker.
Spreuken 13:24 Wie zijn roede spaart, haat zijn zoon; maar wie hem
liefheeft, tuchtigt hem reeds vroeg.
Ik wil nog een alternatieve vertaling geven: "Wie de roede spaart, houdt
niet van zijn zoon. Hij speurt dus ijverig naar zijn fouten en tuchtigt hem om
ze tijdig uit te roeien."
Aangezien God in ons Zijn eigen beeld aan het scheppen is, in termen van
karakter, in termen van houding, in termen van perspectief de manier waarop
we het leven bezien, zodat we uiteindelijk op Hem zullen gaan gelijken in geheel
Zijn karakter kunnen we dan rustig beweren dat God geen stappen zal nemen,
dat Hij de roede niet zal gebruiken, dat Hij niet de fouten in Zijn kinderen zal
zoeken en iets doen om ze uit te roeien? Hij zal dat zeer zeker doen.
Terug naar de oorspronkelijke vraag. Betekent dit dan dat Hij de vrije wil
moet beperken? Hij zal zeer zeker de vrije wil beperken en wel om dezelfde reden
dat een wijs ouder de vrije wil beperkt, omdat Hij een hoop heeft, Hij heeft
dromen, Hij heeft een visie, Hij heeft ons lief en Hij wil dat wij zullen worden
zoals Hij is. Wij beperken de vrije wil van onze kinderen, omdat wij willen dat
onze kinderen ons niet te schande maken. We willen ook niet dat onze kinderen
door hun eigen dwaasheid echt in de problemen komen.
Spreuken 3:11-12 Veracht, mijn zoon, de tuchtiging des HEREN niet en
keer u niet met weerzin af van zijn bestraffing. 12 Want de HERE bestraft
wie Hij liefheeft, ja, gelijk een vader een zoon, aan wie hij welgevallen
heeft.
Onze Vader in de hemel is de beste kinderopvoeder ter wereld. Alles wat Hij
doet is voorzienigheid. Iedere omstandigheid die Hij schept, iedere
omstandigheid die Hij toelaat, maakt deel uit van Zijn voorzienigheid, ongeacht
hoe wij er tegen aan kijken. Het kan een vloek zijn, voor zover wij het kunnen
bekijken. Fysiek, aan de oppervlakte, kunnen we ons zorgen maken over onze
zonden. Inderdaad, we moeten onszelf evalueren in het licht van waar we doorheen
gaan, omdat er zonde bij betrokken kan zijn. Maar opnieuw, zoals het boek Job
laat zien, het behoeft geen zonde te zijn. Het kan eenvoudigweg iets zijn waar
God ons doorheen laat gaan om iets veel beters te scheppen, of om dingen weg te
nemen die Hem niet aanstaan.
|