|
Sermon: Pascha (Deel 8)
Josia, Hizkia en Deuteronomium 16
#019NL
John W. Ritenbaugh
Given 09-May-92
summary: In dit achtste deel van de serie over het Pascha beweert John Ritenbaugh dat het altijd al een patroon van Satan is geweest om de ware feesten die God ons gegeven heeft, na te bootsen. Zowel Achaz als Manasse stortten zich hals over kop in de Baäldienst, waarbij ze hun eigen zoon aan Baäl offerden, hun vlees aan de priesters van Baäl gaven (oorsprong van het woord "kannibaal"). Het Pascha in 2 Kronieken 30, dat op last van Hizkia bij de tempel werd gevierd, was een heel ongewone omstandigheid waarin de koning in een nationale noodsituatie de eredienst centraliseerde (de noodtoestand afkondigend), waardoor hij in staat was in de gaten te houden wat het volk deed en het heidendom dat de religieuze leiders hadden laten binnendringen, waarmee de betekenis van het ware Pascha was onteerd, uit te roeien. Zij die proberen deze periode te gebruiken als een precedent voor een Pascha op de vijftiende hebben geen oog voor de ware betekenis van Hizkia's noodmaatregelen.
transcript:
We gaan weer verder met de discussie over het Pascha. We zullen vandaag
schriftgedeelten bezien die wat technischer in elkaar zitten. Ik ben met de
dingen begonnen die eenvoudiger waren en we stappen nu over op de dingen die
moeilijker zijn. We doen dit in het geloof dat als we beginnen met wat eenvoudig
is, dat dat zal helpen om te bewijzen dat de moeilijkere schriftgedeelten op een
heel bepaalde manier moeten worden geïnterpreteerd. We laten zo de duidelijke
schriftgedeelten de moeilijke interpreteren; niet andersom, dat de vage de
duidelijke interpreteren. Dat zou een heel eenvoudig principe behoren te zijn,
toch geloof ik dat sommigen dit vergeten hebben en als gevolg daarvan zien we,
dat een deel van de kerk in een heel grijs gebied is terechtgekomen.
Ik wil beginnen met een aanhaling uit het boek The Religions of the
Ancient Near East. Dit is een beschrijving van een heidens feest gewijd aan
Baäl, dat precies samenviel met de zeven dagen van het feest der ongezuurde
broden; het begon ook op de vijftiende en eindigde bij het aanbreken van de
tweeëntwintigste dag van de eerste maand.
Een aanhaling uit het boek The Religions of the Ancient Near East:
De voorjaarsfeesten bereikten hun climax in sexuele handelingen die op de
daken van de huizen werden uitgevoerd, waar de deelnemers dachten dat ze
dichterbij de macht van de zonnegod waren, en in de bosjes waar Baäl zelf,
zoals werd geloofd, zich bij hen zou voegen in hun verering. Er waren er die
hun menselijk zaad op de grond uitstortten, daar zij er in alle oprechtheid
in geloofden dat dit een speciale hemelse zegen over hen zou brengen. In de
tempelfeesten propten vertegenwoordigers van de onzichtbare god en godin
zich vol en riepen in wellustige dansen de 'stiergod' op zich te vertonen.
Vrouwen die in extase waren gebracht door brouwsels van kruiden en wijn,
lagen in onderworpen verering aan Astarte naakt op nieuw beplante velden.
Dit waren de gelegenheden waarbij vaders hun dochters aan hun eigen zonen
gaven voor hoererij, of hun eigen dochter namen om de rol van vrouw te
spelen. Zeven dagen lang ging dit dag en nacht door.
De parallellen zijn duidelijk. Een zeven dagen durend heidens feest, dat
plaatsvindt op dezelfde tijd dat God een feest voor Israël had vastgesteld.
De Israëliet meende ongetwijfeld dat hij de ware God diende, terwijl hij in
feite Baäl diende. We kunnen zeker parallellen zien met onze tijd. Mensen
vieren Kerstmis, Pasen en andere dagen. In feite is er een welbekende grote
christelijke denominatie die heiligendagen kent; ze hebben een heilige voor
iedere dag. Eén van hun dagen Allerheiligen, en Allerzielen de dag die
daarop volgt en ermee verbonden is is voor iedere heilige die niet gelukkig
genoeg was om een eigen dag toegewezen te krijgen. We hebben hier dus met iets
van doen waarmee we vertrouwd zijn, het gebeurde alleen enkele duizenden jaren
geleden. Het is een patroon van Satan om de feesten die God ons gegeven heeft na
te bootsen.
Laten we nu Jeremia 7 opslaan, daar vinden we een heel belangrijke
verzameling schriftgedeelten. Het is goed om de tijd waarin Jeremia sprak in
gedachten te halen. Jeremia begon te profeteren in de tijd van Josia. We komen
wat later in deze preek bij Josia. Het wordt echter in de context van het boek
duidelijk, dat veel van de dingen waarover Jeremia schreef, pas na de dood van
Josia plaatsvonden.
Jeremia begon pas na de dood van Josia in volle ernst met zijn prediking,
omdat zolang Josia leefde de dingen nog redelijk goed gingen. Maar nadat Josia
stierf, was er geen houden meer aan en het volk keerde snel terug naar wat ze
deden voordat Josia zijn hervormingen doorvoerde. Dat is niet iets wat we in de
bijbel middels hoofdstuk en vers kunnen aanwijzen, maar het is iets dat heel
duidelijk is vanuit de context van het gehele boek Jeremia.
Begrijp dat de prediking van Jeremia en het schrijven van zijn boek,
plaatsvond na de dood van Josia; dit duidt erop, zoals we straks duidelijker
zullen gaan zien, dat de bekering die tijdens de hervormingen van Josia
plaatsvondt, niet echt was. Het was slechts iets aan de oppervlakte. Het was
niet iets dat werkelijk uit het hart kwam.
Jeremia 7:1-3 Het woord, dat van de HERE tot Jeremia kwam: 2 Ga staan
in de poort van het huis des HEREN [de tempel], predik daar dit woord en zeg:
Hoort het woord des HEREN, o gans Juda, gij die door deze poorten binnenkomt
om u neder te buigen voor de HERE; 3 zo zegt de HERE der heerscharen, de God
van Israël: Betert uw handel en wandel, dan wil Ik u op deze plaats laten
wonen.
Hier is een aanwijzing dat Jeremia dit na de dood van Josia zei, omdat toen
Josia leefde, ze bezig waren om hun handel en wandel te beteren. Josia
deed wat hij deed, omdat hij wist nadat hij het boek Deuteronomium had
gelezen, en in het bijzonder Deuteronomium 28 met de vloeken die erin stonden
dat ze op het punt stonden die vloeken over zich uitgestort te krijgen. Zijn
regering volgde onmiddellijk op die van Manasse, die vijfenvijftig jaar bestond
uit het op een slechte en dwaze manier ontheiligen van Gods weg. Josia handelde
heel snel en als gevolg daarvan werd Gods onmiddellijke straf afgewend en gaf
God Josia de belofte dat Hij Juda niet in ballingschap zou voeren tijdens de
regering van Josia.
Nadat Josia stierf, vielen de mensen weer terug in hun oude gewoonten en God
zegt in Jeremia: "Betert uw handel en wandel." "Verander."
Jeremia 7:4 Stelt uw vertrouwen niet op bedrieglijke woorden: Des
HEREN tempel, des HEREN tempel, des HEREN tempel is dit!
Dit is gewoon een andere manier van zeggen voor: "Ik ben in de kerk. Ik
zit goed. Ik ben veilig. Ik maak deel uit van het lichaam van Christus. Ik maak
deel uit van het lichaam dat naar een plaats van veiligheid zal gaan."
Jeremia 7:5-7 Neen, als gij werkelijk uw handel en wandel betert, als
gij werkelijk onder elkander recht doet, 6 vreemdeling, wees en weduwe niet
verdrukt, geen onschuldig bloed vergiet op deze plaats en andere goden niet
achternaloopt, u tot onheil, 7 dan wil Ik u op deze plaats, in het land dat
Ik aan uw vaderen gegeven heb, laten wonen van eeuw tot eeuw.
De belofte wordt nu uitgebreid. Ze moeten hebben geweten, door Jeremia en
misschien door andere trouwe profeten en trouwe priesters, dat als ze God
gehoorzaamden, dat ze dan in het land konden blijven wonen. Als ze dat niet
deden, dan zouden ze in ballingschap gaan. Maar er was een hele groep valse
profeten en valse priesters, die het volk zeiden: "De goede tijden zijn
opnieuw aangebroken! Alles is dik voor elkaar. Maak je geen zorgen. Blijf gewoon
doen wat je doet. Het is allemaal prima."
Mooi glad gepraat waardoor de mensen zich zelfvoldaan voelden. Het klinkt als
Laodiceanisme.
Jeremia 7:8-10 Zie, gij stelt uw vertrouwen op bedrieglijke woorden,
zonder bate. 9 Wat? Stelen, doodslaan, echtbreken, vals zweren, voor de
Baäl offers ontsteken en andere goden achternalopen, die gij niet gekend
hebt. 10 En komt gij dan staan voor mijn aangezicht in dit huis, waarover
mijn naam is uitgeroepen, en zegt: Wij zijn geborgen! ten einde al deze
gruwelen te bedrijven?
De mensen geloofden dat ze veilig waren zolang ze in de kerk waren, dat hun
bijwonen van de diensten hun op de een of andere manier vergiffenis gaf voor de
dingen die ze hadden gedaan en misschien ook nog wel voor de dingen die ze in de
toekomst van plan waren te gaan doen. Een gevaarlijk denken! Dat is niet meer
dan bijgeloof. Gods tempel bestaat uit levende mensen die zich aan Zijn manier
van leven onderwerpen. In hun grote zondigheid waren ze zo naïef te geloven,
dat ze bevrijd zouden worden van naderende vernietiging en rampspoed, en dat
alleen maar door het bijwonen van de diensten. Gevaarlijk!
Zo waren de dingen en we moeten begrijpen dat de tempel van God de kerk
van God in en door zichzelf geen bescherming biedt. De bepalende factor is
gehoorzaamheid aan de geboden van God.
Bedenk dat ons algehele onderwerp hier gaat over een belangrijk gebod
van God dat niet op het niveau van één der tien geboden staat. We hebben het
over het Pascha. Pascha zou zeer zeker binnen het raamwerk van het vierde gebod
kunnen passen het houden van de sabbat of de feesten van God. Desalniettemin
is het voor God heel belangrijk en als iemand Gods Pascha niet langer op de
juiste manier houdt, dan mist hij heel belangrijk onderwijs in relatie met het
gehele doel en de weg van God.
Laten we nu 2 Koningen 17:7 opslaan. Dit was het vers waar we de vorige keer
mee eindigden, maar ik wil hier opnieuw doorheen gaan, omdat ik wil dat we een
samenvatting zien van waarom Israël in ballingschap ging. Kort daarna zullen we
van Israël op Juda overgaan, maar het is belangrijk dat we met Israël beginnen.
Daarna gaan we verder met Juda en we zullen zien dat zij precies aan dezelfde
dingen schuldig waren als Israël, alleen erger. Onthoudt dat, omdat het Juda
was de joden die ons het Pascha laat op de veertiende en verdergaand op
de vijftiende hebben nagelaten, en zij staan schuldig voor God voor wat ze
hebben gedaan. Ze kregen heel wat ideeën voor wat ze deden van Israël en we
zullen dat hier gaan zien.
2 Koningen 17:7-10, 12, 14, 16-19 Dit nu is geschied, omdat de
Israëlieten gezondigd hadden tegen de HERE, hun God, die hen uit het land
Egypte geleid had, uit de macht van Farao, de koning van Egypte, en omdat
zij andere goden hadden vereerd 8 en gewandeld hadden naar de inzettingen
der volken die de HERE voor het aangezicht van Israël verdreven had en naar
die, welke de koningen van Israël hadden ingesteld. 9 De Israëlieten
hadden bedacht wat tegenover de HERE, hun God, niet recht was: zij hadden
zich offerhoogten gebouwd in al hun steden, van de wachttoren af tot de
versterkte stad toe; 10 en zij hadden zich gewijde stenen opgericht en
gewijde palen op elke hoge heuvel en onder elke groene boom. ... 12 zij
hadden afgodendienst bedreven, waarvan de HERE tot hen gezegd had: Zo iets
zult gij niet doen. ... 14 Maar zij hadden niet geluisterd doch zich even
hardnekkig betoond als hun vaderen, die niet vertrouwd hadden op de HERE,
hun God. ... 16 Zij hadden al de geboden van de HERE, hun God,
verlaten en zich gegoten beelden gemaakt, twee kalveren; ook hadden zij
gewijde palen gemaakt, en zich neergebogen voor het gehele heer des hemels
en de Baäl gediend. 17 Voorts hadden zij hun zonen en dochters door het
vuur doen gaan, waarzeggerij en wichelarij gepleegd en zich verkocht om te
doen wat kwaad is in de ogen des HEREN en Hem daardoor te krenken. 18 Daarom
was de HERE zeer vertoornd geworden op Israël en had hen van voor zijn
aangezicht verwijderd: niets bleef er over dan alleen de stam van Juda. 19
Ook Juda heeft de geboden van de HERE, zijn God, niet onderhouden,
maar gewandeld naar de inzettingen die Israël had ingesteld.
Nu gaan we Juda erbij betrekken. Juda zou hebben moeten leren van wat er met
Israël gebeurde, maar ze slaagden daar niet in. Wat ze wel leerden waren de
dingen die Israël deed. Die dingen moeten echt opwindend zijn geweest. Ik weet
het niet. Het sprak de menselijke natuur blijkbaar erg aan en ze bevredigden hun
verlangens door Israël na te volgen.
Laten we Jeremia 3 opslaan. Ik geloof niet dat we genoeg kunnen zeggen van
het afschuwelijke heidendom waarin Israël weggleed. Maar hoe slecht Israël ook
was, Juda werd erger.
Jeremia 3:6-7 De HERE zeide tot mij ten tijde van koning Josia [We
zijn nog in de dagen van koning Josia.]: Hebt gij gezien, wat Afkerigheid,
Israël, gedaan heeft? [Dit gaat over de tien noordelijke stammen.] Zij
placht heen te gaan op elke hoge berg en onder elke groene boom om daar
ontucht te plegen. 7 En Ik zeide, nadat zij dit alles gedaan had: Keer weder
tot Mij; maar zij keerde niet weder; en dit zag haar zuster, Trouweloze,
Juda.
Israël ging in 722 voor Christus in ballingschap. Josia besteeg ongeveer
honderd jaar later de troon. De geschiedkundigen zeggen, geloof ik, dat het
ongeveer 626 was. Josia was acht jaar oud toen hij de troon besteeg. In die
honderd jaar was er heel wat water naar de zee gestroomd. De joden wisten nu wat
er destijds met Israël gebeurd was. Ze wisten dat de Assyriërs hen overwonnen.
Dat was niet voor hen verborgen gebleven. Ze wisten waaróm Israël in
ballingschap ging. Ze hadden daarvan moeten leren, maar ze deden dat niet. Zelfs
al zou het met Juda niet erger zijn geweest met de feitelijke handelingen die ze
pleegde, toch heeft Juda meer schuld, draagt ze meer verantwoordelijkheid, omdat
zij een voorbeeld had dat ze wel of niet kon volgen. "Aan wie veel is
gegeven, van hem zal veel worden verlangd." Daarom zegt God dat het met
Juda erger was.
Jeremia 3:8 Maar Ik zag, toen Ik Afkerigheid, Israël, ter oorzake
van haar echtbreuk, verstoten en haar de scheidbrief gegeven had, dat haar
zuster, Trouweloze, Juda, zich niet liet afschrikken, maar heenging en
eveneens ontucht pleegde;
Ze waren reeds zover dat er geen vrees meer bestond.
Jeremia 3:9a en door haar lichtvaardig gepleegde ontucht ...
Kunt u zich dat voorstellen? Geen vrees. Gewoon alsof het er allemaal niet
toe deed! De ontucht waar we het hier over hebben is voornamelijk geestelijke
ontucht het plegen van geestelijk overspel door valse goden te vereren.
Jeremia 3:9b-10 ... ontwijdde zij het land; ja, zij bedreef overspel
met steen en met hout [de beeltenissen van die valse goden]. 10 En boven dit
alles bekeerde haar zuster, Trouweloze, Juda, zich niet tot Mij met haar
gehele hart, maar alleen in schijn, luidt het woord des HEREN.
Hier speelt huichelarij een rol. De hervormingen waardoor de joden onder de
autoriteit van God werden gesteld, werden mogelijk gemaakt door huichelarij. Zij
veranderden, maar niet vanuit het hart. Ze deden wat Josia zei, maar ze deden
het niet werkelijk van harte. Ze deden het omdat Josia hen ertoe aanspoorde. We
zullen dat zo meteen zien. Hij moest zijn autoriteit als koning gebruiken om
deze mensen zover te krijgen dat de veranderingen werden doorgevoerd. Het werd
in schijn gedaan. Het was oppervlakkig. Hun hart was er niet bij betrokken.
Jeremia 3:11 En de HERE zeide tot mij: Afkerigheid, Israël, heeft
zich gerechtvaardigd boven Trouweloze, Juda.
Kunt u zich dat voorstellen? Al die aanhalingen die ik u gaf, in het
bijzonder uit dat boek The Religions of the Ancient Near East, lieten
zien hoe rot de religies van Baäl en Asjera waren, en toch is het met Juda nog
erger. Ik denk dat we zouden kunnen zeggen dat het met Juda zo slecht was
gesteld dat Israël daarbij vergeleken goed was.
Laten we nu Ezechiël 23 opslaan. We zullen de eerste vijf verzen lezen,
zodat we een idee krijgen waar het daar over gaat.
Ezechiël 23:1-5, 9, 11-12, 16 Het woord des HEREN kwam tot mij: 2
Mensenkind, er waren eens twee vrouwen, dochters van één moeder. 3 Zij
pleegden ontucht in Egypte; in haar jeugd pleegden zij ontucht; daar werd
haar boezem betast en streelde men haar maagdelijke borsten. 4 De naam van
de oudste was Ohola en die van haar zuster Oholiba. Zij werden de mijne en
baarden zonen en dochters. Wat haar namen betreft, Ohola is Samaria [Israël,
de tien noordelijke stammen] en Oholiba is Jeruzalem [Juda, de twee
zuidelijke stammen]. 5 En Ohola [Israël, de tien noordelijke stammen]
pleegde overspel terwijl zij mijn vrouw was; zij hunkerde naar haar minnaars,
naar Assur: ... 9 Daarom heb Ik haar overgegeven in de macht van haar
minnaars, in de macht van Assurs zonen, naar wie zij gehunkerd had. ... 11
Hoewel haar zuster Oholiba dit zag, ontbrandde zij toch in nog feller
hartstocht dan haar zuster [Ohola] en pleegde nog erger ontucht dan zij. 12
Naar Assurs zonen hunkerde zij: landvoogden en stadhouders, hovelingen,
sierlijk uitgedost, ruiters te paard, begeerlijke jonge mannen, hoofd voor
hoofd. ... 16 Zodra zij hen zag, hunkerde zij naar hen, en zond boden tot
hen naar Chaldea.
Dit zijn de mensen die ons het Pascha dat laat op de veertiende begon en
doorliep in de vijftiende, hebben gegeven. Ik vraag u: "Kunnen we hen
vertrouwen?"
Ik geloof dat ik u in heel wat detail heb laten zien dat God Zijn geboden
oorspronkelijk in Exodus 12 gaf en ze daarna verderop in Exodus, beginnend in
hoofdstuk 25, herbevestigde. Als we dat koppelen aan Numeri 9, 27, 28 en 33, dan
zien we dat Hij alle gelegenheid had om veranderingen aan te brengen. Maar de
geboden die in Exodus 12 werden gegeven, werden nooit veranderd. Het moest zo
zijn dat het Paschalam aan het begin van de veertiende werd geslacht. De mensen
besteedden daarna het dagdeel van de veertiende met het treffen van de
voorbereidingen om te vertrekken. Die voorbereidingen bestonden onder andere uit
lopen en zich in orde verzamelen zodat ze de stad Raämses konden verlaten, en
daarna trokken ze uit, waarschijnlijk direct na de zonsondergang van de
veertiende. Zo trokken ze dus 's nachts uit Egypte, aan het begin van de
vijftiende en ongetwijfeld kostte hen dat het grootste deel van de nacht. Dat is
dus heel duidelijk.
Hoe was het dan mogelijk dat we een Pascha kregen dat laat op de veertiende
begon en verder werd gevierd op de vijftiende? Dat zullen we nu gaan bekijken.
Hoe kwam dat ooit tot stand? Hoe werd dat ooit gewijzigd? Er is genoeg
informatie in de bijbel zodat we de grote lijn daarvan kunnen zien. Ik zeg niet
dat we een grote mate van detail zullen tegenkomen. Ik zeg niet dat we een tekst
zullen tegenkomen waarin God zegt het te veranderen, omdat Hij dat nooit deed.
Die is gewoon nergens te vinden.
Laten we nu 2 Kronieken 28 opslaan.
2 Kronieken 28:1-5 Achaz was twintig jaar oud, toen hij koning werd:
hij regeerde zestien jaar te Jeruzalem. Hij deed niet wat recht is in
de ogen des HEREN zoals zijn vader David, 2 maar hij wandelde in de wegen
der koningen van Israël en maakte zelfs gegoten beelden voor de Baäls; 3
ja, hij ontstak offers in het dal Ben-hinnom en verbrandde zijn zonen met
vuur in overeenstemming met de gruwelen der volken, die de HERE voor het
aangezicht van de Israëlieten had verdreven. 4 Hij bracht offers en ontstak
die op de hoogten, op de heuvels en onder elke groene boom. 5 Daarom gaf de
HERE, zijn God, hem over in de macht van de koning van Aram, zodat zij hem
versloegen en veel gevangenen van hem wegvoerden en naar Damascus brachten.
Ook werd hij in de macht van de koning van Israël overgegeven, die hem een
zware nederlaag toebracht.
Achaz behoorde tot de slechtste koningen van Juda. De woorden "verbrandde
met vuur" betekenen dat zijn kinderen aan Baäl werden geofferd. Hun leven
werd als een offer aan Baäl gegeven. We leerden in de vorige preek dat ons
woord "kannibaal" "priester van Baäl" betekent. Van de
Baälpriesters werd verlangd dat zij iets van de menselijke offers aten. Ik zeg
niet dat het absoluut zeker is dat het gebeurde, maar het is heel goed mogelijk,
aangezien hier wordt vermeld dat hij zijn kinderen met vuur verbrandde, dat
Achaz' eigen kinderen, in ieder geval gedeeltelijk, door de priesters van Baäl
werden opgegeten. Met zo'n soort man hebben we hier van doen. Dat waren de
praktijken van de leiders van de natie Juda, die daarmee voor de rest van het
volk een voorbeeld zetten om te volgen.
Laten we nu 2 Kronieken 29 opslaan. Hier komen we bij Hizkia. De regering van
Achaz is afgelopen en Hizkia, zijn zoon, wordt koning. Onder Hizkia vond er een
herstel plaats.
2 Kronieken 29:1-3 Jechizkia werd koning, vijfentwintig jaar oud, en
hij regeerde negenentwintig jaar te Jeruzalem. Zijn moeder heette Abia; zij
was de dochter van Zekarja. 2 Hij deed wat recht is in de ogen des
HEREN, geheel zoals zijn vader David gedaan had. 3 Hij opende in het eerste
jaar zijner regering, in de eerste maand, de deuren van het huis des HEREN
en herstelde ze.
We kunnen zien dat de tempel vanwege het handelen van Achaz in onbruik was
geraakt.
2 Kronieken 29:4 Toen liet hij de priesters en de Levieten komen en
vergaderde hen op het Oostplein.
Hier wil ik u laten zien op welke manier de bijbel Hizkia naar voren brengt.
Hizkia wordt naar voren gebracht als iemand die de touwtjes stevig in handen
heeft. Hij brengt de hervorming tot stand. De dingen gebeuren omdat Hizkia
wil dat ze gebeuren. Hij doet het soort dingen dat de priesters behoorden te
doen. De priesters behoorden de leiding te hebben in het herstel. Waren zij niet
de vertegenwoordigers van God? Was de hogepriester in hun systeem niet de
middelaar tussen God en de mens? Dat was absoluut zo! Zij zouden het herstel
hebben moeten leiden, maar ze deden dat niet. De koning deed het. De koning nam
de touwtjes in handen.
2 Kronieken 29:5-9 en zeide tot hen: Hoort naar mij, Levieten!
Heiligt u thans, heiligt het huis van de HERE, de God uwer vaderen [Hij zei
niet uw God, maar de HERE, de God van uw vaderen.],
brengt het onreine uit het heiligdom naar buiten; 6 want onze vaders zijn
ontrouw geweest, zij hebben gedaan wat kwaad was in de ogen van de HERE,
onze God [Nu is het onze God.], en hebben Hem verlaten, hun
aangezicht afgewend van de woning des HEREN en haar de rug toegekeerd. 7
Zelfs hebben zij de deuren van de voorhal gesloten, de lampen gedoofd en
geen reukwerk ontstoken noch brandoffers gebracht in het heiligdom aan de
God van Israël, 8 zodat de toorn des HEREN op Juda en Jeruzalem rustte en
Hij hen maakte tot een voorwerp van schrik en ontzetting en tot een
aanfluiting, zoals gij met eigen ogen kunt aanschouwen. 9 Zie, hierom zijn
onze vaders door het zwaard gevallen, en zijn onze zonen, onze dochters en
onze vrouwen in gevangenschap.
Bedenk dat we zojuist een en ander hebben gelezen over wat er onder Achaz
gebeurde.
2 Kronieken 29:10 Thans is het mijn voornemen een verbond te sluiten
met de HERE, de God van Israël, opdat zijn brandende toorn zich van ons
afwende.
De bijbel laat heel duidelijk zien dat, reeds vanaf de tijd van Mozes, de
burgerlijke autoriteit boven de religieuze autoriteit stond. We hebben hier een
burgerlijke figuur, een burgerlijke autoriteit. Hizkia is de drijvende kracht
met betrekking tot dit herstel. De bijbel laat profeten zien die na Mozes op het
toneel verschenen, als staande buiten zowel de burgerlijke als
de religieuze autoriteit. Zij werden door God gezonden en zij werkten als het
ware onafhankelijk. Ze brachten een krachtige boodschap, maar ze oefenden in de
uitvoering van hun verantwoordelijkheid geen feitelijke autoriteit uit.
Ze gingen gewoon naar de koning en zeiden: "Dit behoort u te doen."
Of ze gingen naar de hogepriester en zeiden: " De Heer heeft gezegd dat het
nodig is dat u dit doet." Ze stonden daar niet met een roede om hen te
slaan en te zeggen: "Dit moet u doen." We zien dus een
regeringsstructuur waarin de koning de hoogste autoriteit heeft en de
hogepriester onder hem staat. In dit geval echter heeft de koning de autoriteit
genomen om het herstel zelf te leiden. Een heel interessante situatie.
Onder Samuël waren de profeet, de priester en de richter in één persoon
gecombineerd en wel in Samuël zelf. Deze taken gingen weer uit elkaar toen God
Saul tot koning aanstelde. De burgerlijke autoriteit kwam opnieuw in handen van
de koning. Maar Saul deed het in die functie niet al te goed en hij werd dus
door David vervangen - een man die Gods wil zou uitvoeren.
David was een man die verantwoordelijk was voor het schrijven van veel
psalmen en hij was ongetwijfeld een groot man in Gods ogen. Wie corrigeerde
David echter, toen hij zondigde? Dat deed de priester. Dat zou de
verantwoordelijkheid van de priester moeten zijn geweest. Natan was een getrouwe
priester en Natan deed wat zijn verantwoordelijkheid was.
Dat zou ook hier hebben moeten gebeuren. De priesters zouden het herstel
hebben moeten leiden. Zij hadden naar de koning moeten gaan en zeggen: "Kijk
eens, koning Hizkia, u zou dit moeten doen en dat en zus en zo." Maar dat
zien we niet. We zien dat Hizkia de koe bij de horens pakte en hij is degene die
de orders geeft. De geestelijke man was in dit geval niet de priester. Het was
de koning en hij is de drijvende kracht zowel in burgerlijke als in geestelijke
zaken.
Hizkia heeft dus een belangrijke stap gezet en hij heeft de autoriteit over
de priesters naar zich toegetrokken op een manier die andere koningen niet
hadden gedaan. We zien dat hier een unieke situatie is ontstaan en God, in Zijn
genade, stond toe dat het in Zijn woord werd vastgelegd, zodat wij er een
voorbeeld van zouden hebben dat dit werd gedaan.
Waarom deed Hizkia dit? Deze gelovige man, Hizkia, verscheen in een periode
van vergaande geestelijke rebellie op het toneel. Er moest iets worden gedaan,
omdat ze, naar het oordeel van Hizkia, bijna op het punt stonden om in
ballingschap te gaan; hij pakte de koe dus bij de horens en hij deed wat er
gedaan moest worden.
2 Kronieken 29:17 Op de eerste dag van de eerste maand begonnen zij
met de heiliging [van de tempel en zichzelf]; op de achtste dag der maand
kwamen zij toe aan de voorhal des HEREN en heiligden het huis des HEREN in
acht dagen; op de zestiende dag van de eerste maand waren zij gereed.
U ziet dat het Pascha reeds achter de rug is. We begrijpen allemaal dat
Numeri 9 een gebod bevat waarin staat dat als iemand ten tijde van het eerste
Pascha onrein is, dat God hem dan toestaat een maand later het tweede Pascha te
houden. Maar zoals we duidelijk zagen, moest dat op dezelfde manier gebeuren als
de oorspronkelijke geboden voor het Pascha dat aangaven.
Laten we nu 2 Kronieken 30:1 opslaan. Het Pascha is ongemerkt voorbijgegaan
en we zullen zien wat er gebeurde.
2 Kronieken 30:1 Toen zond Jechizkia een boodschap tot geheel Israël
en Juda, ja, zelfs schreef hij brieven aan Efraïm en Manasse, dat zij
zouden komen naar het huis des HEREN te Jeruzalem, om voor de HERE, de God
van Israël, het Pascha te vieren.
We zijn nu een maand verder.
2 Kronieken 30:6-7, 12-13 De ijlboden nu gingen met de brieven van de
koning en zijn oversten door geheel Israël en Juda, en zeiden overeenkomstig
het gebod des konings: Israëlieten, keert weder tot de HERE, de
God van Abraham, Isaak en Israël, dan zal Hij wederkeren tot de ontkomenen,
die u overgebleven zijn uit de macht van de koningen van Assur. 7 Weest dan
niet als uw vaderen en als uw broeders, die ontrouw geweest zijn jegens de
HERE, de God hunner vaderen, zodat Hij hen maakte tot een voorwerp van
ontzetting, zoals gij ziet. ... 12 Ook in Juda bewerkte de hand Gods, dat
zij één van zin waren, om het gebod des konings en der
oversten naar het woord des HEREN te volbrengen. 13 En er kwam veel volk te
Jeruzalem bijeen, om het feest der ongezuurde broden in de tweede maand te
vieren, een zeer talrijke gemeente.
Let ten eerste op de autoriteit waarover ik iets eerder sprak. Dit Pascha en
deze dagen der ongezuurde broden, die het begin vormen van een hervorming, een
herstel onder Hizkia, werden gehouden op het bevel van de koning. Het werd niet
gedaan op het bevel van God. Ze benutten een bevel van God, dat ze het Pascha
dertig dagen later mochten houden, maar zoals we hier zien, hielden ze niet
alleen het Pascha, maar ze hielden ook de dagen der ongezuurde broden. Daarover
wordt in de wet niets gezegd.
Ik breng dit naar voren om te bekrachtigen dat we hier met een
ongebruikelijke omstandigheid hebben te maken. Hizkia was er oprecht van
overtuigd dat het leven van het volk, hun voortbestaan als natie, in groot
gevaar was. Hij pakte de koe bij de horens en zei: "Wij gaan een verbond
met God maken. Wij gaan ons bekeren. Wij gaan een hervorming doorvoeren en het
begin daarvan is het reinigen van de tempel."
Nadat de tempel was gereinigd, was het te laat voor het Pascha en Hizkia zei:
"We gaan het Pascha en de dagen der ongezuurde broden in de
tweede maand houden, te beginnen op de veertiende dag van de tweede maand."
Een ongebruikelijke situatie: alles gebeurde op bevel van de koning.
Zo op het eerste gezicht moeten we de indruk krijgen dat Hizkia de regels
naar zijn hand zette. Gelet op de omstandigheid, geloof ik ook dat we moeten
zeggen dat dat gerechtvaardigd was.
Dit Pascha werd zo'n honderdveertig jaar nadat Israël in ballingschap ging,
gehouden. Bedenk dat Israël in ballingschap ging en dat Ezra, die de auteur is
van 1 en 2 Kronieken, dit niet eerder opschreef dan zo'n honderd jaar na de
ballingschap van Juda. Waarom zou Ezra opschrijven, wat hij opschreef? Dit dient
alleen maar om een gedachte, een vraag, in uw denken op te roepen.
Ik weet niet wie 1 Koningen schreef, maar 2 Koningen, dat een parallel is van
2 Kronieken, noemt dit Pascha niet eens. Als we de hoofdstukken van 2 Koningen die aan Josia zijn gewijd, doornemen, dan komen we slechts twee verzen tegen
waarin een zelfs nog verbazingwekkender en bijzonderder Pascha wordt genoemd,
dat Josia hield. Waarom besteedde [het boek] Koningen geen aandacht aan het
Pascha van Hizkia, maar wat nog interessanter is, waarom stond het wel in [het
boek] Kronieken, dat door Ezra werd geschreven? Heeft het iets van doen met het
feit dat de joden nu een Pascha houden dat laat op de veertiende begint en
verder gaat op de vijftiende? Ik denk dat we deze vraag wat later zullen
beantwoorden.
Let er nogmaals op dat deze dingen werden gedaan overeenkomstig het bevel
des konings. Hizkia heeft de touwtjes volledig in handen. Als we opnieuw
naar vers 1 kijken, dan zien we dat het Pascha wordt genoemd. In vers 13 wordt
het feest der ongezuurde broden genoemd. Hier is de eerste keer dat er in de
Schriften een aanduiding is dat het Pascha en ongezuurde broden op een
ongebruikelijke manier aan elkaar zijn gekoppeld.
De joden in Jezus' dagen noemden de hele periode Pascha. Dat was hun
normale benadering van die periode. Hier vinden we de eerste aanduiding dat het
Pascha en de dagen der ongezuurde broden aan elkaar worden gekoppeld, waarbij de
dagen der ongezuurde broden in het eerste vers ook "Pascha" worden
genoemd. De naam werd hier niet veranderd, maar het is de eerste aanduiding van
iets dat komen gaat.
Waarom deed Hizkia dat? Ik heb u reeds genoeg informatie laten zien dat Juda
schuldiger was in wat zij deden. Zij hadden een grotere verantwoordelijkheid.
Zij waren bedrieglijk in hun omgaan met de wet van God. Ik heb aanhalingen
voorgelezen uit The Religions of the Ancient Near East om u te laten zien
welke praktijken er plaatsvonden, werden gevierd en gehouden door de noordelijke
tien stammen en ook door Juda. In het bijzonder heb ik u een aanhaling
voorgelezen over een zevendaags feest gewijd aan Baäl dat precies op dezelfde
tijd werd gehouden als Gods feest van ongezuurde broden.
Lijkt het u, de mensen kennende, niet aannemelijk dat als Hizkia de zaak niet
in handen had genomen en hen onder dreiging met de autoriteit van de regering
als jullie niet zus doen en zo en dit en dat niet had gedwongen,
dat het dan niet goed met hen zou zijn afgelopen? Dat is precies wat hij deed.
Wat hij moest doen om de zaak in de hand te houden was, niet toestaan dat het
volk het Paschalam thuis offerde, in plaats daarvan verschoof hij de gehele
operatie naar de tempel, zodat hij persoonlijk kon zien en toezicht kon houden
op wat er gebeurde.
2 Kronieken 30:13-21 En er kwam veel volk te Jeruzalem bijeen, om het
feest der ongezuurde broden in de tweede maand te vieren, een zeer talrijke
gemeente. 14 Toen maakten zij zich op en verwijderden de altaren in
Jeruzalem, ook al de reukofferaltaren verwijderden zij en wierpen die in de
beek Kidron. 15 Daarna slachtten zij het Pascha op de veertiende der tweede
maand. [Ze deden dat op de juiste dag.] Toen schaamden zich de priesters en
de Levieten, zij heiligden zich en brachten brandoffers in het huis des
HEREN. 16 En zij stonden op hun plaats volgens de verordening,
overeenkomstig de wet van Mozes, de man Gods. De priesters sprengden het
bloed, dat de Levieten hun toereikten. 17 Want, omdat velen onder de
gemeente zich niet geheiligd hadden, waren de Levieten belast met het
slachten der Paasoffers [Paschaoffers] voor ieder die ze niet zelf de HERE
kon heiligen, omdat hij niet rein was. 18 Want het grootste gedeelte van het
volk (velen uit Efraïm en Manasse, Issakar en Zebulon) had zich niet
gereinigd; toch aten zij het Pascha, in strijd met het
voorschrift. Maar Jechizkia bad voor hen: De HERE, die goed is, doe
verzoening over ieder 19 die zijn hart erop gericht heeft God, de HERE, de
God zijner vaderen, te zoeken, al was het niet naar de reinheid welke bij
het heilige past. 20 En de HERE verhoorde Jechizkia en genas het volk. 21
Zeven dagen lang vierden de Israëlieten die zich te Jeruzalem bevonden, het
feest der ongezuurde broden met grote vreugde. De Levieten en de priesters
loofden de HERE dag op dag onder begeleiding van instrumenten tot lof van de
HERE.
Let op de verschillen tussen dit Pascha dat in de dagen van Hizkia gehouden
en gevierd werd op het bevel van de koning, met wat we uit Exodus 12, Exodus 25
tot 40 en Numeri 33, 27 en 28 hebben geleerd.
1. Dit Pascha was op bevel van de koning.
2. De lammeren werden in de tempel geslacht.
3. De lammeren werden door de Levieten geslacht.
Ziet u de verschillen hier? Dit is de allereerste keer in de bijbel dat we
deze dingen zien gebeuren.
4. Nadat het lam was geslacht werd het bloed door de Levieten doorgegeven
aan de priester, die het op het altaar sprengde. [Het had op de deurposten van
hun huizen moeten worden gesprenkeld.]
5. Het Pascha werd op een andere manier gegeten dan was voorgeschreven. [Bedenk
dat ze het moesten eten en daarna verbranden wat overbleef.]
6. Hizkia bad voor het volk. [Niet de priester bad voor hen, maar Hizkia.]
Ezra was getrouw om ons te laten weten dat het zelfs in de dagen van Salomo
en David, toen het volk in Gods gunst stond, niet op die manier werd gedaan. We
zouden kunnen denken dat als ze in Gods gunst stonden, ze ook Gods feesten meer
in overeenstemming met Gods voorschriften zouden houden. Maar zelfs in de dagen
van Salomo en David werd er geen Pascha gehouden zoals dit. Zelfs al was het een
Pascha voor God, het week af van wat er in Exodus was geboden. De hoofdreden is
omdat de Judeeërs totaal van heidendom doortrokken waren. Ze waren zo opgegaan
in de dienst van Baäl, dat het niet mogelijk was hen te vertrouwen om een
Pascha thuis te houden.
Ik geef nu een aanhaling uit The Interpreter's Bible, volume 5, pagina
868. De auteur heeft het hier over de wet zoals die in het boek
Deuteronomium is gegeven en zoals die in Deuteronomium 16 staat.
The Interpreter's Bible, volume 5, pagina 868.
De kern van de wet in Deuteronomium is geen wettelijke verordening, maar
het bepleiten van een edelmoedig hart. Het heeft als doel het zuiveren van
de religieuze praktijken van het volk. Het probeert dit tot stand te brengen
door centralisatie van de eredienst in de tempel in Jeruzalem. Op deze
manier konden de verontreinigingen die vanuit de Kanaänitische cultus van
Baäl de religieuze praktijken waren binnengeslopen, onder controle worden
gebracht en weggezuiverd.
Dat is precies wat Hizkia poogde te doen. Hij probeerde door een
centralisatie van de eredienst in bepaalde mate een zuivering tot stand te
brengen. Dat mislukte, maar het was de poging van een goede koning om iets te
doen om het volk terug te laten keren, en ik twijfel er niet aan dat God dit
aanvaardde. Het was beter dan helemaal geen Pascha. We kunnen echter op geen
enkele manier denken, dat dit betekent dat God, hoewel Hij het aanvaardde, Zijn
oorspronkelijke geboden aanpaste. We kunnen heel duidelijk zien dat de mensen
dat begrepen, omdat ik u aanhalingen gaf uit de boeken van Philo en Josephus die
duidelijk lieten zien dat de mensen in de dagen van Christus nog steeds het
Paschaoffer in hun eigen huizen brachten.
Het Pascha in 2 Kronieken geeft geen autoriteit voor een verandering.
Het legt alleen een heel ongebruikelijke omstandigheid vast waarin de koning de
touwtjes in handen nam en probeerde de natie te laten terugkeren door de
eredienst te centraliseren, zodat hij op de hoogte kon blijven van wat het volk
deed. Dit Pascha was het begin van een nog grotere hervorming, maar de dingen
veranderden niet voor lange tijd.
We moeten weer verder in de tijd. We hadden een slechte koning, Achaz. Daarna
hadden we een goede koning, Hizkia. En nu komen we bij de ergste koning die de
joden ooit hadden de zoon van Hizkia, Manasse. In de gehele geschiedenis van
Israël en Juda was er in alle waarschijnlijk nooit een bedorvener maatschappij
dan degene die door Manasse werd bestuurd. Ik kan er totaal geen woorden voor
vinden, als ik wil proberen de dingen onder woorden te brengen die er in die
maatschappij gaande waren.
2 Koningen 21:1-3a Manasse was twaalf jaar oud, toen hij koning werd;
hij regeerde vijfenvijftig jaar te Jeruzalem. Zijn moeder heette Chefsiba. 2
Hij deed wat kwaad is in de ogen des HEREN, naar de gruwelen der volken die
de HERE voor de Israëlieten uit had verdreven. 3 Hij herbouwde de
offerhoogten die zijn vader Hizkia verwoest had, ...
Staat u daar niet versteld van? Betekent geschiedenis dan niets?
2 Koningen 21:3b-4a, 5-7, 15-16 ..., richtte altaren voor de Baäl
op, maakte gewijde palen, zoals Achab, de koning van Israël, gedaan had, en
boog zich neer voor het gehele heer des hemels en diende het. 4 Ook bouwde
hij altaren in het huis des HEREN, [Hij plaatste die afschuwelijke dingen
juist op die plaats.] ... 5 En hij bouwde altaren voor het gehele heer des
hemels in de beide voorhoven van het huis des HEREN. 6 Ja, hij deed zijn
zoon door het vuur gaan, liet zich in met toverij en waarzeggerij, en stelde
bezweerders van doden en van geesten aan. Hij deed veel, dat kwaad is in de
ogen des HEREN, en krenkte Hem daardoor. 7 Hij plaatste ook een beeld van
Asjera, dat hij gemaakt had, in het huis, waarvan de HERE gezegd had tot
David en diens zoon Salomo: In dit huis, hier in Jeruzalem, dat Ik verkoren
heb uit al de stammen van Israël, zal Ik mijn naam vestigen tot in
eeuwigheid; ... 15 omdat zij gedaan hebben wat kwaad is in mijn ogen en Mij
gedurig hebben gekrenkt, van de dag af, waarop hun vaderen uit Egypte zijn
getrokken tot op de huidige dag. 16 Ook vergoot Manasse zoveel onschuldig
bloed, dat hij Jeruzalem daarmee vulde van het ene einde tot het andere; nog
boven de zonde die hij Juda had doen bedrijven, waardoor het deed wat kwaad
is in de ogen des HEREN.
Hier hebben we werkelijk een walgelijke persoonlijkheid.
Waarom het op deze manier gebeurt, weet ik niet, maar we hebben daarna weer
een goede koning voortkomend uit de chaos van een gruwelijke koning. In 2 Kronieken 34 vinden we een korte samenvatting van wat Josia deed. We zullen niet
op alles ingaan, omdat we ons zullen concentreren op het Pascha dat werd
gehouden, nadat Josia de woorden van de wet hoorde, nadat de priesters deze
hadden gevonden tijdens het reinigen van de tempel.
Laten we 2 Kronieken 34 opslaan. Dit is een uitspraak door God die Hij gaf
middels een profetes met de naam Hulda. Nadat Josia de woorden van de wet hoorde,
scheurde hij zijn klederen, hetgeen symbolisch was voor zijn gevoelens van
frustratie en nederigheid over wat er werd gedaan. Daarna nam hij de juiste stap
en keek uit naar een profeet of profetes. In dit geval was het toevallig een
profetes en hier is haar antwoord, gesproken namens God:
2 Kronieken 34:24-26 ... zie, Ik breng onheil over deze plaats
... 25 omdat zij Mij verlaten hebben en offers ontstoken voor andere goden,
... 26 Maar tot de koning van Juda, die u zond om de HERE te raadplegen, tot
hem zult gij aldus zeggen: ...
Zij zegt dus in principe dat God zegt dat het onheil pas zal komen nadat
Josia is gestorven. We hebben hier nog een heel ijverige koning naar het beeld
van Hizkia. Het is mijn persoonlijke mening dat als hij niet zo vroeg gestorven
was, hij misschien wel zou zijn uitgegroeid tot de op één na grootste koning
van Israël en Juda, misschien wel direct volgend op David. We hebben hier van
doen met een heel goede koning.
We hebben hier alweer een geestelijke noodtoestand en Josia dwong dus,
net als Hizkia, in zijn ijver voor God, de leiders van Juda God te volgen. Josia
moest precies hetzelfde doen als Hizkia; hij moest de macht van zijn functie als
koning gebruiken om het volk het juiste te laten doen.
2 Kronieken 34:29-32a Toen zond de koning een boodschap en riep al de
oudsten van Juda en Jeruzalem bijeen. 30 De koning ging naar het huis des
HEREN met al de mannen van Juda, de inwoners van Jeruzalem, de priesters, de
Levieten, en het gehele volk van groot tot klein. Hij las te hunnen aanhoren
al de woorden van het boek des verbonds dat in het huis des HEREN gevonden
was. 31 Toen ging de koning staan op zijn plaats en sloot een verbond voor
het aangezicht des HEREN, dat men de HERE zou volgen en met zijn ganse hart
en zijn ganse ziel zijn geboden, getuigenissen en inzettingen zou houden, en
de woorden van het verbond die in dit boek geschreven waren, zou volbrengen.
32 Ook deed hij allen die zich in Jeruzalem en Benjamin bevonden,
(tot het verbond) toetreden, ...
Josia ging niet zachtaardig te werk. Hij gebruikte de macht van zijn functie
als koning en hij dwong hen het te doen.
2 Kronieken 34:33 Josia verwijderde al de gruwelen uit al de
landstreken die aan de Israëlieten toebehoorden, en bracht allen die
zich in Israël bevonden, tot de dienst van de HERE, hun God.
Gedurende heel zijn leven weken zij niet af van de HERE, de God hunner
vaderen.
Hier hebben we een vorm van dictatorschap. Hij regeerde niet alleen als
koning. Hij nam de gehele natie in de houdgreep. Een heel interessante
persoonlijkheid. Net als in de tijd van Hizkia is er een crisis aangebroken. Of
hun zonden moesten worden verwijderd of er zou binnenkort het onheil van
ballingschap over hen komen. We hebben een nationale noodtoestand en in deze
nationale noodtoestand handelde Josia zoals hij deed.
2 Kronieken 35:1-5 Daarop vierde Josia in Jeruzalem de HERE het
Pascha. Men slachtte het Pascha op de veertiende der eerste maand. 2 Hij
wees de priesters hun taak aan en wekte hen op tot de dienst van het huis
des HEREN. 3 Ook zeide hij tot de Levieten, die aan geheel Israël onderwijs
gaven en de HERE heilig waren: Zet de heilige ark in de tempel die Salomo,
de zoon van David, de koning van Israël, gebouwd heeft. Gij behoeft die
niet meer op de schouder te dragen. Dient thans de HERE, uw God, en zijn
volk Israël; 4 maakt u gereed naar uw families, overeenkomstig uw
afdelingen, volgens het voorschrift van David, de koning van Israël, en
volgens het voorschrift van zijn zoon Salomo. 5 Stelt u in het heiligdom op
voor de familiegroepen van uw broeders, het gewone volk, en wel zo, dat de
indeling der Levieten overeenkomt met die van de families;
Josia legt hier de gedragslijnen dwingend op voor wat betreft de
verantwoordelijkheden van de priesters naar de afdelingen die David en Salomo
hadden ingesteld. Dat is waar hij het voornamelijk over heeft. We zien dat Josia
persoonlijk toezicht houdt op dit Pascha. Nogmaals dit is na de tijd van Manasse
en Amon. Hij deed dit omdat het volk zo heidens was, dat als hij het aan hen
overliet, ze heel snel weer zouden terugvallen in wat ze al heel lang gewoon
waren te doen.
We hebben hier weer een situatie die lijkt op die in de dagen van Hizkia
een nationale noodtoestand. De koning neemt gewoon de touwtjes in handen en doet
het in zijn ijver op een manier waarvan hij onder de gegeven omstandigheden
vindt dat die aanvaardbaar zal zijn voor God, omdat hij ook vond dat als deze
mensen het lam bij hun eigen huis zouden offeren, ze het aan Baäl zouden hebben
gedaan en niet aan God.
2 Kronieken 35:6 slacht het Pascha, heiligt u en maakt het gereed
voor uw broeders en handelt overeenkomstig het woord des HEREN door de
dienst van Mozes.
[Noot van de vertaler: In diverse Engelse bijbels wordt in dit vers niet over
Pascha, maar over Paschaofferanden gesproken. Dit is waarschijnlijk gebaseerd op
de dieren die in het volgende vers worden genoemd.] U ziet dat in dit vers over "Paschaofferanden"
wordt gesproken. Wat we hier zien is niet noodzakelijk het slachten van het
Paschalam, maar we kijken naar het slachten van extra dieren naast
het Paschalam.
2 Kronieken 35:7 Josia stelde het gewone volk ter beschikking
kleinvee, schapen en geiten, die alle dienden als Paasoffers [Paschaoffers]
voor ieder die zich daar bevond, ten getale van dertigduizend; benevens
drieduizend runderen. Deze waren uit de have des konings.
Hebt u ooit ergens gelezen dat het Pascha moest bestaan uit een koe, of een
stier, of een jonge stier? Deze kwamen uit de kudden van de koning.
2 Kronieken 35:8 Zijn vorsten stelden een vrijwillige gave ter
beschikking van het volk, de priesters en de Levieten. Chilkia, Zekarja en
Jechiël, de oversten van het huis Gods, gaven aan de priesters voor de
Paasoffers [Paschaoffers] tweeduizend zeshonderd stuks (kleinvee) en
driehonderd runderen.
We zien dat in heel dit gedeelte runderen worden genoemd. Deze waren niet
bestemd voor het Paschaoffer, maar veeleer voor de brandoffers die
extra naast het offerlam het echte Paschalam werden gebracht. Deze
offeranden werden gebracht als brandoffer, vredeoffer en dankoffer. Ze werden
zowel op de Paschadag als op de dagen der ongezuurde broden gebracht. Dit is wat
we over de offeranden lezen in Numeri 28 en 29.
We hebben hier iets dat heel duidelijk is en dat is, dat de gehele periode
van acht dagen hier voor het eerst in de bijbel "Pascha" wordt genoemd.
Er waren van te voren al teksten die enigszins die kant uitgingen. Die waren
vaag, maar er waren al aanduidingen in het verslag over het Pascha van Hizkia.
Maar hier is er geen enkele twijfel meer dat de gehele periode van acht dagen
"Pascha" wordt genoemd.
Dat is heel interessant, omdat in de wereldlijke geschiedenis de gehele
periode van acht dagen pas enkele honderden jaren later als Pascha wordt
aangeduid. Wat is er gebeurd? Gewoon een vraag. Is het mogelijk dat iemand wat
we hier lezen heeft aangepast en hier en daar enkele woorden heeft toegevoegd?
2 Kronieken 35:14 Daarna maakten zij het gereed voor zichzelf en voor
de priesters; want de priesters, de zonen van Aäron, waren tot in de nacht
bezig met het offeren van het brandoffer en van de vetstukken. Daarom
maakten de Levieten het gereed voor zichzelf en voor de priesters, de zonen
van Aäron.
Dit werd op de juiste manier gedaan, we hoeven ons daar dus niet te lang mee
bezig te houden.
Wanneer werden deze offeranden gebracht? Ze brachten hier een geweldig aantal
offers. Ik wil u wel zeggen dat het heel goed mogelijk is dat ze zelfs op de
juiste tijd vroeg op de veertiende zijn begonnen, maar het waren er zoveel.
Aangezien ze allemaal op één plaats werden gebracht allemaal bij de tempel
waren er zoveel dat ze de gehele veertiende dieren offerden en het is heel
goed mogelijk dat ze op de vijftiende nog steeds niet klaar waren met het
offeren van dieren.
In een volgende preek zullen we gaan zien hoe lang een priester nodig had om
alles te doen wat er bij een tempeloffer hoorde en hoe het mogelijk kon zijn dat
alle Paschaoffers bij de tempel werden geslacht. Als we naar het getal kijken is
het onmogelijk. We kunnen Josephus bedanken dat hij ons een idee heeft gegeven
over hoeveel dieren er werden geofferd. Zou u geloven dat het er in zijn tijd
256.000 waren op een standaard Pascha? Werden die allemaal bij de tempel
geofferd? Onmogelijk!
We zullen zien dat er maar heel weinig Paschaoffers bij de tempel werden
geslacht. De meeste mensen in Jezus' dagen slachtten het nog thuis. Het Pascha
van Josia bracht daar geen enkele verandering in. Net als dat van Hizkia was het
een nationale noodtoestand, waarin de koning de touwtjes stevig in handen nam.
Hij zorgde ervoor dat ze tenminste een Pascha hadden dat een kans had
aanvaardbaar te zijn voor God, omdat als ze het op de manier hadden gedaan
waarop ze dat gewend waren te doen, het een feest zou zijn geworden ter ere van
Baäl en niet van God. Josia deed dus hetzelfde als Hizkia.
We hebben hier van doen met een veelzeggende afwijking van Gods
oorspronkelijke gebod, maar blijkbaar was de enige manier waarop ze zover konden
worden gebracht enigszins in de buurt te komen van wat God gebiedt, een sterke
hand die hen tot gehoorzaamheid dwong. Ze konden gewoon niet vertrouwd worden
dat ze God met een bereidwillig hart zouden gehoorzamen. Ik geloof alweer dat
God het erkende en accepteerde. Zelfs al werd het niet precies op de manier
gedaan waarop Hij dat wilde, het was beter dan niets.
Wij moeten hier van leren. Zelfs al laat God toe dat er sommige dingen in
deze trant gebeuren, voor Zijn mensen geldt dat we bereidwillig moeten zijn het
op de manier te doen die Hij heeft gezegd en dat we niet moeten toelaten dat wat
bij de joden een traditie werd, de plaats inneemt van wat God heeft bevolen en
nadien nooit heeft gewijzigd. Deze dingen gebeurden op bevel van de koning.
Als God zegt dat we bij ieder woord van God moeten leven, dan bedoelt Hij dat
ook. Er is geen uitspraak "Aldus spreekt de Here" te vinden in verband
met noch Hizkia's Pascha, noch Josia's Pascha. Gods bevelen in dit opzicht
werden nooit veranderd. We moeten leren dat als God een verandering aanbrengt, God
dat duidelijk zal maken. Hij zal dan duidelijk zeggen: "Ik zeg u dit en dat,
en zus en zo."
We moeten dit begrijpen, omdat voor de voorstanders van een Pascha op de
vijftiende Deuteronomium 16 het centrale bewijs is dat God het slachten van het
Paschaoffer bij de tempel heeft geboden. Aan de oppervlakte lijkt het erop dat
het offer alleen maar bij de tempel kan worden gebracht, maar we gaan nu
beginnen aan de andere kant van het verhaal, de rest van het verhaal.
Ik wil u herinneren aan de conclusie die Wellhausen, de Duitse geleerde, trok
nadat hij alle informatie betreffende Pascha en de dagen der ongezuurde broden
in samenhang met Deuteronomium 16 had doorgenomen.
Aanhaling uit The Interpreter's Bible, volume 3, pagina 668:
Op basis van dit materiaal [concluderen we] dat het samenvoegen [van het
Pascha met ongezuurde broden] pas in de tijd van Josia plaatsvond. Het
landbouwkundige feest der ongezuurde broden werd als zodanig gehouden als een
nationaal Israëlitisch feest [dat was het gevoelen van Wellhausen] tot in de
dagen van Josia. De sectie in Deuteronomium 16:1-10 werd geïnterpreteerd [door
Wellhausen] als een poging om de privé-vieringen van het Pascha af te schaffen
en de goddelijke bescherming door het bloed dat op de deurposten en de dorpel
werd gesprenkeld, die karakteristiek waren voor het thuis vieren van het Pascha,
te elimineren. Daarom werd het Pascha samengevoegd met het nationale feest der
ongezuurde broden in Jeruzalem.
Begrijpt u wat Wellhausen zei? "Geïnterpreteerd als een poging om de
privé-vieringen van het Pascha af te schaffen." Dat klinkt onheilspellend,
alsof er een of andere subversieve kracht of groep aan het werk was om feitelijk
veranderingen in de bijbel aan te brengen die in tegenspraak zijn met andere
geboden. Wellhausen is degene die tot deze conclusie kwam, hij keek er naar als
een waarnemer, om zo te zeggen van de buitenkant. Lijkt het er niet op alsof er
twee partijen aan het werk waren, en de ene probeerde het houden van bepaalde
dingen te elimineren, opdat er andere dingen gehouden konden worden?
Als het waar is dat Deuteronomium 16 echt gebiedt dat er een lam bij de
tempel moet worden geslacht, spreekt het Exodus 12, Numeri 9 en Leviticus 23
tegen; deze hoofdstukken zijn duidelijk en eenvoudig te begrijpen. In
Deuteronomium 16 krijgen we ook de indruk dat het Pascha en de ongezuurde broden
één feest zijn.
We moeten hier langzaam doorheen gaan. Wees bereid uitgebreide notities te
maken en bereid u erop voor heen en weer te gaan in uw bijbel als we duidelijke
uitspraken vergelijken met onduidelijke. Misschien moet u dan toch nog een
enkele keer naar de tape luisteren, voordat het echt duidelijk wordt. U zult
verbaasd staan als u ziet dat er in Deuteronomium 16:1-8 minstens tien tot
twaalf tegenspraken voorkomen. Iemand rommelde met de Schrift. Wie was dat? Is
het mogelijk dat we die persoon zelfs kennen? Als we de persoon kennen die dit
deed, deed hij dit dan met kwade bedoelingen? Gebeurde het om dingen te
veranderen? Is het mogelijk dat het net als bij Hizkia en Josia met goede
bedoelingen gebeurde en dat er iets slechts uit voortkwam?
In de volgende preek zullen we hierop ingaan en proberen de antwoorden op
tafel te leggen. Ik hoop dat u dit fascinerend vindt, dat we hier doorheen gaan,
omdat we bij een heel interessant punt in de Schrift zijn aangekomen. Ik geloof
dat dit de les is die we allemaal moeten leren.
God heeft Zijn woord op zo'n manier laten schrijven, dat degenen die nederig
voor Hem zijn, de antwoorden kunnen vinden, zelfs al heeft iemand gedeelten van
de bijbel aangepast zodat het lijkt alsof die niet overeenstemmen met andere
gedeelten.
|