|
Sermon: De soevereiniteit van God (Deel 6)
Over De Mensheid
#234NL
John W. Ritenbaugh
Given 20-Apr-96
summary: In dit zesde deel in de serie over de soevereiniteit richt John Ritenbaugh zich op Gods bestuur over de mens. God heeft Zijn schepping consequent in de richting van haar uiteindelijk doel gestuurd, waarbij Hij de grenzen van de volkeren bepaalde en het denken van hun heersers leidde (Spreuken 21:1) om een bepaalde loop van gebeurtenissen te bewerkstelligen, soms tegen hun wil in. Het is Gods wil dat we ons onderwerpen aan bestuurlijke autoriteit (wettig of onwettig), maar daarbij natuurlijk God meer gehoorzamen dan mensen (Handelingen 5:29), in de zin dat we door goed te doen een goed voorbeeld geven en de dwaze beschuldigingen van de mens hun kracht ontnemen. God heeft een zeer klein aantal zwakke individuen gekozen, hen uit de macht van Satans opstandig denken verlost (Efeziërs 2:1-3) om hen te vormen tot gehoorzame en onderworpen werktuigen tot heerlijkheid.
transcript:
De preek gaat vandaag opnieuw over de soevereiniteit van God, maar deze keer
hoofdzakelijk over de mensheid in het algemeen. Aan het einde van de preek gaan
we het specifiek hebben over iets dat ons allemaal zeer persoonlijk raakt.
We gaan beginnen in Deuteronomium, hoofdstuk 30, de verzen 15 tot 20. Deze serie
verzen gebruikte ik in mijn tweede preek over "IJdelheid" op de
Laatste Dag van Ongezuurde Broden, maar toch begin ik hier opnieuw mee, omdat ik
voor ons allen het belang van deze soevereiniteitskwestie in ons leven wil
benadrukken. Adam en Eva struikelden over deze kwestie, sindsdien struikelt de
gehele mensheid hier voortdurend over en ik weet dat ook wij hier voortdurend
over struikelen. Laten we deze verzen in Deuteronomium 30 opnieuw gaan lezen.
Deuteronomium 30:15-20 - Zie, ik houd u heden het leven en het goede
voor, maar ook de dood en het kwade: 16 doordat ik u heden gebied de Here,
uw God, lief te hebben door in zijn wegen te wandelen en zijn geboden,
inzettingen en verordeningen te onderhouden, opdat gij leeft en talrijk
wordt en de Here, uw God, u zegene in het land, dat gij in bezit gaat nemen.
17 Maar indien uw hart zich afwendt en gij niet luistert doch u laat
verleiden en u voor andere goden nederbuigt en hen dient, 18 dan verkondig
ik u heden, dat gij zeker te gronde zult gaan; niet lang zult gij leven in
het land, dat gij na het overtrekken van de Jordaan in bezit gaat nemen. 19
Ik neem heden de hemel en de aarde tegen u tot getuigen; het leven en de
dood stel ik u voor, de zegen en de vloek; kies dan het leven, opdat gij
leeft, gij en uw nageslacht, 20 door de Here, uw God, lief te hebben, naar
zijn stem te luisteren en Hem aan te hangen, want dat is uw leven en
waarborg voor een langdurig wonen in het land, waarvan de Here uw vaderen,
Abraham, Isaak en Jakob, gezworen heeft, dat Hij het hun geven zou.
Denk bij het bestuderen van Gods Woord altijd aan het principe, dat God in
het boek Genesis, het boek van het begin, de fundamentele elementen van Zijn
plan weergeeft, de zaken die praktisch ons hele leven een hoge prioriteit zullen
hebben. Meteen vanaf het begin stelt Hij vast dat Hij de Schepper is en
dat het leven, het doel van het leven en zijn gehele potentieel, zijn begin
heeft in Hem en dat het van Hem uitgaat. Derhalve zijn wij zonder excuus in de
wetenschap dat de Schepper de centrale figuur is in al het leven. Niet Satan,
niet wij, niet andere mensen, niets anders, omdat onze relatie met Hem centraal
staat in Zijn doel met de schepping van ons. Dat is het eerste feit waar
we op terechtkomen als wij het boek openslaan om te lezen. De Schepper wordt
aangeduid als de bron van alle goed in het leven. Zelfs nog voor het einde van
hoofdstuk 1, heeft Hij reeds in algemene termen aangegeven dat het Zijn plan is
de mens naar Zijn beeld te scheppen. Dus zelfs voor we het eerste hoofdstuk
verlaten, zien we de twee belangrijkste zaken voor het leven, namelijk dat de
Schepper de centrale figuur in al het leven is en tevens wat Zijn plan is.
In hoofdstuk 2 stelt Hij het huwelijk en het gezin in als fundament om te
leren hoe menselijk gezien één te worden, met de bedoeling dat het gezin de
basis is in de voorbereiding één met Hem te worden. Laat dat alstublieft
duidelijk zijn.
In hoofdstuk 3 openbaart Hij de soevereiniteitskwestie, namelijk dat iedereen
gedurende zijn leven moet kiezen wie men gaat gehoorzamen. Dat bepaalt het
karakter, de kwaliteit van het leven, naar wiens beeld men gevormd zal worden en
wie men als soeverein zal aanvaarden.
Natuurlijk staan al deze zaken niet in de hoofdstukken 1, 2 en 3 en ik hoop
dat u begrijpt dat ik zaken vanuit andere delen van het boek toevoeg. Niettemin,
nog vóór u bij vers 5 in hoofdstuk 3 bent aanbeland, zijn reeds vier belangrijke
fundamentele basiselementen met betrekking tot de weg van God vastgesteld.
Ook Satan wordt reeds aan het begin van het derde hoofdstuk geïntroduceerd
en hij overtuigde Adam en Eva op een subtiele manier dat zij als God zouden
worden. Hierbij is inbegrepen dat zij het recht zouden hebben hun eigen
standaarden vast te stellen en vrij zouden zijn om te kiezen. Op een subtiele
manier verborg hij echter voor hen dat zij door hem zouden worden
beïnvloed en dat die beïnvloeding aanleiding zou zijn tot het
vaststellen van die standaarden en in het maken van die keuzes waarbij hij,
de god van deze wereld, soeverein zou zijn, gehoorzaamd zou worden en wij
vervolgens naar zijn beeld geschapen zouden worden. Vijf belangrijke
zaken nog vóór we vijf verzen in het derde hoofdstuk hebben gehad. Dit is
van grote betekenis in verband met Deuteronomium 30. Alvorens we in gedachten
terug gaan naar Deuteronomium 30, gaan we allereerst naar Efeziërs, hoofdstuk
2, de verzen 1 tot 3, omdat Satan in hoge mate succes heeft gehad met zijn list.
Efeziërs 2:1-3 - Ook u, hoewel gij [u en ik] dood waart door uw
overtredingen en zonden, 2 waarin gij vroeger gewandeld hebt overeenkomstig
de loop dezer wereld, overeenkomstig de overste van de macht der lucht, van
de geest, die thans werkzaam is in de kinderen der ongehoorzaamheid,
3 (trouwens, ook wij allen [iedereen van ons] hebben vroeger daarin
verkeerd, in de begeerten van ons vlees, handelende naar de wil van het
vlees en van de gedachten, en wij waren van nature, evenzeer als de overigen,
kinderen des toorns).
Wij hebben Satan geïmiteerd en op het moment dat God ons roept, zijn wij
grondig naar zijn [Satans] beeld gevormd. Deze verzen bewijzen dat. Het woord
van God bewijst dat. Wij allen wandelden overeenkomstig de loop dezer wereld,
volgens de geest die nu werkt overeenkomstig de overste van de macht der lucht.
Van nature zijn wij of waren wij kinderen des toorns. Hij verborg voor hen
ook op een subtiele manier dat deze vrijheid om eigen standaarden vast te
stellen en de vrijheid zelf te kiezen, een enorme diversiteit zou creëren. De
vrucht zou een constant gezeur, zorg, verwarring en verdeeldheid zijn. Wanneer
daaraan ook nog ijdelheid wordt toegevoegd, mondt het uit in scheiding in het
gezin, sociale problemen, inclusief moord in de gemeenschap en bloedige oorlogen
op nationaal niveau. De mensheid heeft een enorme prijs voor dit privilege
betaald waarvoor we niet zijn toegerust om het te hanteren. God heeft reeds
vanuit Zijn natuur van liefde en wijsheid bepaald wat juist en goed is. Als wij Zijn
doel met ons willen bereiken en naar Zijn beeld willen zijn, is onze vrije wil
beperkt tot het kiezen of we ons al dan niet willen onderwerpen aan de
standaarden die Hij reeds heeft vastgesteld. Deze standaarden hebben betrekking
op elk aspect van het leven. Wat God hier in Deuteronomium 30, de verzen
15 tot 20, doet, is zo duidelijk. Hij dringt er bij ons op aan serieus en
weloverwogen te kiezen. Hij maakt ons duidelijk dat wat de moraal betreft, wij
ons in niets neutraal kunnen opstellen. In grote lijnen is alles scherp
gedefinieerd: gehoorzaamheid - ongehoorzaamheid; leven - dood; goed - kwaad.
Deze kenmerken [en nog meer] zijn tegengesteld aan elkaar en ons wordt
opgedragen, van ons wordt geëist, dat we ons daartoe verplichten en de daarmee
samenhangende beslissingen te nemen. Hij maakt heel specifiek duidelijk dat Hij
afgodendienst niet zal tolereren. Afgoden stellen niets voor.
We blijven in het Nieuwe Testament en gaan naar 2 Petrus, hoofdstuk 3, de
verzen 1 tot 6, om dit specifiek te koppelen aan de soevereiniteitskwestie.
2 Petrus 3:1-6 - Dit is reeds de tweede brief, geliefden, die ik u
schrijf; in beide tracht ik uw zuiver besef door herinnering wakker te
houden, 2 om aan de woorden te denken, die door de heilige profeten tevoren
gesproken zijn, en aan het gebod uwer apostelen van de Here en Heiland. 3
Dit vooral moet gij weten, dat er in de laatste dagen [daar bevinden wij ons
in] spotters met spotternij zullen komen, die naar hun eigen begeerten [hun
eigen hartstochten] wandelen, 4 en zeggen: Waar blijft de belofte van zijn
komst? Want sedert de vaderen ontslapen zijn, blijft alles zó, als het van
het begin der schepping af geweest is. 5 Want willens en wetens ontgaat hun,
dat door het woord van God de hemelen er sedert lang geweest zijn en de
aarde, die uit en door het water bestaat, 6 waardoor de toenmalige wereld is
vergaan, verzwolgen door het water.
Petrus maakt hier duidelijk dat God, omdat de Schepper God werkelijk
soeverein is, constant in Zijn schepping [inclusief ons] stappen onderneemt
om het einddoel te bereiken dat Hij vanaf het begin heeft vastgesteld. Hij [Petrus]
bevestigt dat niet alles blijft zoals het was. Dat is een leugen die de
spotters verspreiden. Petrus zegt dat God intervenieert; dat Hij aanpassingen
maakt, aanpassingen in de loop der gebeurtenissen zowel op nationaal als
persoonlijk niveau. Het is God die de grenzen van de volkeren bepaalt. Hij
bepaalt hun tijd en Hij maakt ons in Deuteronomium duidelijk dat Hij dat doet
overeenkomstig het aantal kinderen van Israël. Opnieuw terugkijkend naar
Genesis zien we, dat nog voor we het tiende hoofdstuk hebben gehad, de zondvloed
reeds heeft plaatsgehad, alsmede de toren van Babel: twee levendige, vroege
voorbeelden van Gods ingrijpen in de gebeurtenissen van mens. Daarom haalt
Petrus dit hier aan zodat wij kunnen terugkijken naar het begin van het boek.
Dit is slechts een voorbeeld. Dat is alles wat hij zegt. Het gebeurt nagenoeg
voortdurend. God bestuurt. God regeert Zijn schepping.
Toen we de voorgaande preek over soevereiniteit beëindigden, liet ik u zien
hoe de Bijbel bevestigt dat God gebeurtenissen beïnvloedt om binnen Zijn doel
te passen. Wij gaan dat opnieuw bekijken vanuit Spreuken, hoofdstuk 21.
Spreuken 21:1 - Het hart van de koning is in de hand des Heren als
waterbeken, Hij leidt het overal heen, waar het Hem behaagt.
Hij leidt het hart [het verstand, het denkproces van de koning] waar Hij
wil, waar God wil. Het Boek vertaalt dit vers als volgt:
"Het hart van de koning ligt in de hand van de Here; als een
waterloop kan het naar alle kanten worden gebogen, zodat de koning precies
doet wat de Here wil."
Een water irrigatiesysteem is voorzien van een schuif. Alles wat de boer
heeft te doen om het water de juiste richting uit te sturen, is de schuif in een
dusdanige stand brengen, dat het water naar dat land vloeit waar hij wil. Deze
spreuk zegt dat God zo met de koning doet. Hij beweegt de koning tot het nemen
van beslissingen om een gehele natie in een bepaalde richting te leiden. We
voegen hier Spreuken 4, vers 23, aan toe.
Spreuken 4:23 - Behoed uw hart boven al wat te bewaren is, want
daaruit zijn de oorsprongen des levens.
Hij leidt het hart van de koning. Hoe gaat dat met ons hart? Waarom is het
belangrijk dat wij ons hart behoeden? Omdat daaruit de oorsprongen des levens
zijn. Het oorspronkelijke Hebreeuws duidt daar op de drijfveren die de natuur
van iemands leven beïnvloeden en bepalen. Vandaag de dag hebben we het dan over
houdingen, neigingen, driften. Deze driften, deze houdingen en deze neigingen
motiveren ons een bepaalde richting uit te gaan. Salomo maakt ons duidelijk ons
hart te behoeden, te bewaken, zodat daar de juiste dingen uit voortvloeien. We
voegen hier verder Spreuken 23, vers 7, aan toe.
Spreuken 23:7 - Want als iemand [dat kan de koning zijn, dat kunnen
wij zijn, dat kan iemand anders zijn] die zijn eigen plannen [waaruit
de oorsprongen des levens komen, de motivaties, de neigingen, de houdingen,
de drijfveren] maakt, zo is hij; "eet en drink!' zegt hij tot u, maar
zijn hart is niet met u.
Als wij deze drie gedachten [spreuken] samenvoegen, wat krijgen we dan? Als
het hart van de koning [de hoogste en invloedrijkste persoon in de natie] in de
hand van de Heer is en Hij [God] zijn beslissingen beïnvloedt zoals het Hem
goeddunkt, is het dan niet duidelijk dat alle menselijke regeerders geheel
ondergeschikt zijn aan de bestuurlijke controle van de Almachtige? Absoluut. Nu
betekent dit niet dat God elke gedachte van hen stuurt. Het betekent ook niet
dat God elke beslissing van hen stuurt, maar daar waar God het van belang acht,
beïnvloedt Hij die wel, omdat God de zaken zo stuurt, zoals Hij heeft
gepland. En als Hij verlangt dat Zijn schepping een bepaalde richting
uitgaat, dan zal het die richting uitgaan. Geen enkele koning is krachtig
genoeg om Hem daarin tegen te houden.
Denk eens na over het concept dat alle bestuurlijke controle in handen is van
de Almachtige. Ik weet niet in hoeverre u op de hoogte bent van het soeverein
burgerconcept dat in beweging is gezet en de publieke opinie bespeelt in
bepaalde elementen van deze natie. Nog belangrijker is het groeiende gevaar voor
sommigen in de Kerk van God, omdat leden misleid worden tot onbewuste
tegenwerking van Gods regering door deel uit te gaan maken van die beweging. We
gaan naar Mattheüs, hoofdstuk 17.
Mattheüs 17:24-27 - Toen zij te Kafarnaum kwamen, traden de
ontvangers van het hoofdgeld op Petrus toe en zeiden: Betaalt uw Meester het
hoofdgeld niet? [We hebben hier te maken met belastingen.] Hij zeide: Zeker
wel. 25 En toen hij thuiskwam, was Jezus hem vóór met de vraag: Wat dunkt
u, Simon? Van wie heffen aardse koningen rechten of belasting? Van hun zonen
of van de vreemden? 26 Toen hij zeide: Van de vreemden, sprak Jezus tot hem:
Zo zijn dus de zonen vrij. 27 Maar opdat wij hun geen aanstoot geven,
ga gij naar de zee, werp een vishaak uit en de eerste vis, die bovenkomt,
grijp die. En wanneer gij zijn bek opendoet, zult gij een zilverstuk vinden.
Neem dat en geeft het hun voor Mij en voor u.
Bekijk dit eens in het licht van het soeverein burgerschap, waarbij deze
mensen weigeren hun inkomstenbelasting te betalen, naast de vele andere dingen
die zij doen. Het directe onderwerp hier in dit voorbeeld van onze Heer,
Verlosser en Schepper is, dat elke Jood boven de twintig een halve sikkel per
jaar moest betalen, tempelbelasting genoemd. Dit verklaart waarom Jezus aan
Petrus deze vraag over de koningen der aarde stelde, omdat Hij de Schepper was en
bovendien de Heer was, de Eigenaar van de tempel. Die was van Hem. Petrus
antwoordde Hem correct. Zijn de kinderen van de koning vrij van het betalen van
belasting? Natuurlijk zijn ze dat, omdat hun vader koning is en hij hun het
privilege geeft om in het geheel geen belasting te betalen. Degenen die niet
zijn kinderen zijn, betalen belasting. Diezelfde redenering paste Jezus toe op
de tempel en zei: "Zijn de leden van Mijn gezin niet vrij van het betalen
van de tempelbelasting, aangezien Ik Heer, Meester en Eigenaar ben. Daarom
Petrus, behoeven jij en de andere leerlingen, als Mijn kinderen, Mijn gezin, ...,
geen tempelbelasting te betalen. Desondanks, opdat wij hen geen aanstoot geven,
betaal het voor ons beiden."
Ik breng dit naar voren, omdat Jezus in het geheel niet onbekend was met
onwettige regeringen. De aanhangers van soeverein burgerschap beweren dat de
regering van de Verenigde Staten onwettig is en, geloof het of niet, zij
hebben het redelijk goed onderbouwd. Maar wie bezit de macht? De aanhangers
van soeverein burgerschap denken dat de regering van de Verenigde Staten
onwettig is. Kijk naar Jezus. Hij bevond zich onder een onwettig bestuur ten
aanzien van de tempel, omdat die van Hem was en Zijn autoriteit "was
wederrechtelijk in bezit genomen" door degenen die daar geen recht op
hadden. Degenen die niet bevoegd waren in die tempel, waren daarin geplaatst
door de regeringsautoriteit [de politieke regeringsautoriteiten van de natie],
die onrechtmatig was, die ook een onwettige regering was. Dus was er aan de ene
kant een onwettig religieus bestuur en aan de andere kant een onwettig politiek
bestuur, omdat de Romeinen zich daar bevonden door middel van militaire
onderwerping. Het was niet hun land. Zij namen het in bezit. God had het de
Israëlieten gegeven en deze toekenning door God werd door de Romeinen genegeerd
en zij namen het gewoon in. Wat deed Jezus? Jezus keek verder dan een wettig
technisch detail en keek naar de ware bestuurder de Vader. Het is
Zijn aarde. Aangezien God ongetwijfeld had laten doorgaan wat daar in Judea
gebeurde, zowel betreffende de tempel als het land zelf [we mogen zelfs zover
gaan om te zeggen dat Hij het veroorzaakte als onderdeel van Zijn totale plan],
keek Jezus verder dan dat en onderwierp zich aan God; niet aan de Romeinen; niet
aan Kajafas en Annas, die zitting hadden in de tempel. Sla nu 1 Petrus 2, vers
19, op.
1 Petrus 2:1923 - Want dit is genade, indien iemand, omdat hij met
God rekening houdt, leed verdraagt [het betalen van belasting], dat
hij ten onrechte lijdt. 20 Want mag dát roem heten, als gij slagen moet
verduren, omdat gij kwaad doet? Maar als gij goed doet en dan lijden moet
verduren, dát is genade bij God. 21 Want hiertoe zijt gij geroepen, daar
ook Christus voor u geleden heeft en u een voorbeeld heeft nagelaten, opdat
gij in zijn voetstappen zoudt treden; 22 die geen zonde gedaan heeft en in
wiens mond geen bedrog is gevonden; 23 die, als Hij gescholden werd, niet
terugschold en als Hij leed, niet dreigde, [en hier komt het belangrijke
punt] maar het overgaf aan Hem, die rechtvaardig oordeelt.
1 Petrus 2 betreft niet exact dezelfde context als Mattheüs 17. Het is niet
exact dezelfde context, maar het principe is toepasbaar op ons reageren
op onheuse bejegening door bestuurlijke autoriteiten. Jezus trotseerde hen niet,
noch poogde Hij hen ten val te brengen. Daar is een verklaring voor - een
zeer duidelijke verklaring voor het waarom - en die wordt tot
uitdrukking gebracht in Johannes, hoofdstuk 19. We lazen zojuist dat Jezus
Zichzelf overgaf aan Hem die rechtvaardig oordeelt en dat ligt aan die andere
zaken ten grondslag. Zijn geloof, Zijn vertrouwen was in God, niet in mensen. Nu
naar Johannes, hoofdstuk 19, de verzen 10 tot 11.
Johannes 19:10-11 - Pilatus dan zeide tot Hem: Spreekt Gij niet tot
mij? [Met andere woorden, waarom houdt u zich stil?] Weet Gij niet, dat ik
macht heb U los te laten, maar ook macht om U te kruisigen? 11 Jezus
antwoordde: Gij zoudt geen macht tegen Mij hebben, indien het u niet van
boven gegeven ware: daarom heeft hij, die Mij aan u heeft overgeleverd,
groter zonde.
God gaf aan Pilatus de autoriteit om op de hoogste troon in het land te
zitten. En ofschoon het technisch gezien onwettig was omdat de Romeinen daar
door verovering waren gekomen, onderwierp Jezus Christus Zichzelf aan Hem die
rechtvaardig oordeelt. Hij begreep dat God toestond of misschien zelfs
veroorzaakte dat de Romeinen in die tijd die macht, die bestuurlijke autoriteit,
bezaten. Het is beslist heel duidelijk te zien, dat Jezus het alles
overheersende plan van God als eerste prioriteit beschouwde. Hij wilde Zichzelf
niet in een positie brengen om dat te weerstaan, zelfs al zou Hem dat het
leven kosten. Zodra wij deze principes beginnen te zien is het niet zo moeilijk
te begrijpen waar Paulus de concepten vandaan haalde die hij in Romeinen 13, de
verzen 1 tot 7, onder woorden bracht, of hoe Mozes heel duidelijk begreep
dat de acties van Korach en zijn groep een rebellie tegen Godzelf betrof. Zij
zeiden: "Wie heeft u als koning en heerser over ons aangesteld?" Mozes
gaf hun niet direct antwoord, maar God wel. De poging Mozes ten val te
brengen, was dus een poging om het besluit van de almachtige God ongedaan
te maken. U weet wat er met hen gebeurde. Zij werden door de aarde opgeslokt. De
aarde opende zich en verslond hen. Jezus wilde niet de strijd met God aangaan,
als God de Romeinen toestond daar te zijn en als God Kajafas en Annas toestond
om het Hogepriesterschap te bekleden en als het ware vanuit de tempel te regeren
[natuurlijk onder toezicht van de Romeinen].
We gaan naar een duidelijke bevestiging hiervan in 1 Samuël 8, vers 7.
1 Samuël 8:7 - De Here zeide tot Samuel: Luister naar het volk, in
alles wat zij tot u zeggen, want niet ú hebben zij verworpen, maar Mij
hebben zij verworpen, dat Ik geen koning over hen zou zijn.
Voor een zoon van God maakt het niet uit of de regering van zijn land wettig
is, of laten we zeggen feitelijk wettelijk, of [formeel] onwettig is. Waar het
op aankomt is, dat de Christen de soevereiniteit van God erkent en beseft dat
als het zich voordoet, God niet heeft geslapen. God keek niet de andere kant uit.
Hij is volledig op de hoogte van wat er gebeurde en Hij stond het toe. En als
Hij het toestond [Degene die zelfs het vallen van een mus waarneemt], dan liet
Hij het gebeuren of bracht het rechtstreeks tot stand vanwege Zijn plan [het
plan dat Hij aan het uitwerken is] en daar draait het allemaal om. God bestuurt
Zijn schepping en dat moeten wij hieruit leren. Hierin faalden Adam en Eva.
Hierin hebben zo velen gefaald. Wij moeten ons vertrouwen stellen in God die
soeverein is over Zijn schepping.
Laten we hier nog eens wat verder op doorgaan in het boek Handelingen.
Allereerst gaan we naar Handelingen 4, vers 19.
Handelingen 4:19 - Maar Petrus en Johannes antwoordden en zeiden tot
hen: Beslist zelf, of het recht is voor God, meer aan u dan aan God gehoor
te geven.
Ik lees dit vers [niet vanwege enig specifiek belang hier, maar] alleen als
een soort fundament alvorens we een aantal andere verzen gaan lezen over hoe
vaak deze gedachte over de soevereiniteit van God op kwam in de jonge kerk. Het
was een belangrijk punt en ontzettend belangrijk voor de kerk in de
eerste eeuw; daarom brachten zij het zo vaak naar voren. Nu naar een vers dat u
onmiddellijk zult herkennen en dat is Handelingen 5:29.
Handelingen 5:29 - Maar Petrus en de apostelen antwoordden en zeiden:
Men moet Gode meer gehoorzamen dan de mensen.
Opnieuw soevereiniteit. U kunt er verzekerd van zijn, dat zij erkenden dat
God soeverein was over Zijn schepping. Dit zei degene die schreef wat er staat
in 1 Petrus, hoofdstuk 2. We gaan daar naar terug, maar nu om te lezen wat
daaraan in 1 Petrus 2 voorafging. We gaan de verzen 13 tot 17 lezen.
1 Petrus 2:13a - Onderwerpt u aan alle menselijke instellingen.
Kijk nu naar de volgende zin die iets verderop staat.
1 Petrus 2:15-17 - Want zó is het de wil van God, dat gij door goed
te doen de mond snoert aan de onwetendheid van de onverstandige mensen, 16
als vrijen en niet als mannen, die de vrijheid misbruiken tot dekmantel voor
hun kwaadwilligheid, maar als dienaren Gods. 17 Eert allen, hebt de
broederschap lief, vreest God, eert de keizer.
Gemeente, staat er ergens in Gods woord dat wij de koning dienen te
gehoorzamen, de koning dienen te eren, ons aan de koning dienen te onderwerpen,
uitsluitend als het wettelijk is? Dat staat er niet. Uiteindelijk is het
wettelijk, omdat God zegt dat het wettelijk is. Hij liet het doorgaan. Deze
mensen geven het Christendom een slechte naam. Ik ben er absoluut zeker van dat
zij onbewust vervolging van regeringswege op de ware Christenen brengen door het
principe "schuldig door associatie". Wanneer u ook Christen bent en u
loyaal bent aan God, dan moet u net zoals die andere mensen zijn die tegen de
regering rebelleren. Dat drukt een stempel op ons. Wij worden ook zo
afgeschilderd. Maar er is bemoediging. Ik denk heel veel bemoediging in enkele
verzen uit Spreuken 21, de verzen 30 en 31.
Spreuken 21:30 - Er is geen wijsheid en geen verstand, geen raad is
er tegenover de Here.
Er is niets dat Zijn talent, Zijn wijsheid, Zijn liefde, Zijn plan kan
overtreffen. Er bestaat geen raad tegen God die stand kan houden.
Spreuken 21:31a - Het paard wordt opgetuigd tegen de dag van de
strijd.
Er kunnen allerlei soorten militaire voorbereidingen zijn.
Spreuken 21:31b - maar de zege is van de Here.
Daniël dacht dat. Sadrak, Mesak en Abednego dachten dat. Zo dacht Jezus
Christus en dat is de manier waarop al deze mensen handelden. Zij waren bereid
hun leven te geven voor een God Die zij niet konden zien, maar geloofden dat Die
soeverein was. Soeverein over landen, soeverein over bulderende vuren, soeverein
over kruisiging. Daar gaat het om. Het soevereiniteitsvraagstuk is het
vraagstuk geweest dat het leven op deze aarde heeft gedomineerd, tenminste in
termen van Gods plan. Maar de zege is bij de Here.
We gaan naar het boek Job, hoofdstuk 23. Ik ga hier doorheen, omdat ik niet
wil dat wij op de een of andere manier meegesleurd worden in de sensatie van wat
deze aanhangers van soeverein burgerschap aan het doen zijn, en eindigen in het
bestrijden van God als Hij in bepaalde mate een regeringsverandering aanbrengt.
We weten niet hoe groot die verandering zal gaan worden. Wij weten alleen dat
Gods profetieën aantonen dat er een grote verandering in de regeringen van de
wereld zit aan te komen en dat de dingen die wij zien, slechts voorbodes zijn
van wat te gebeuren staat. In Job, hoofdstuk 23, vers 8, zegt Job: "Zie, ga
ik naar het oosten, Hij is er niet". Die "Hij" is God, ... en dit
is een klacht die de verbaasde Job uitte naar aanleiding van de situatie waarin
hij zich bevond. Zijn leven werd ineens op de kop gezet. Hij zegt:
Job 23:8-9 - Zie, ga ik naar het oosten, Hij is er niet; en naar het
westen, ik bespeur Hem niet; 9 werkt Hij in het noorden, ik aanschouw Hem
niet; keert Hij Zich naar het zuiden, ik zie Hem niet.
Job vroeg zich af waar God in dit alles was? Maar hiervan was hij wel
overtuigd [tenminste intellectueel gezien] ...
Job 23:10 - Want Hij weet, hoe mijn wandel is; toetste Hij mij, ik
kwam als goud te voorschijn.
Dat begreep Job maar al te goed, maar toch was hij hoogst verbaasd over waar
hij doorheen ging.
Job 23:11-14 - Mijn voet bleef vast in zijn spoor, ik hield zijn weg
zonder af te buigen; 12 het gebod zijner lippen deed ik niet wijken, in mijn
binnenste verborg ik de woorden van zijn mond. 13 Maar Hij blijft Zichzelf
gelijk; wie kan Hem keren? [Niemand] Wat Hij begeert, voert
Hij uit. 14 Want Hij zal volbrengen wat over mij beschikt is, en vele
dergelijke dingen heeft Hij in de zin.
Job bezat een bepaalde mate van vertrouwen dat God nog steeds op Zijn troon
zat, ofschoon hij hoogst verbaasd was over waar hij doorheen ging en waarvan hij
hoogte trachtte te krijgen: "Waarom gebeurt mij dat?" Vervolgens zegt
hij in het eerste vers van hoofdstuk 24 iets dat op u en mij van toepassing kan
zijn. Het kan van toepassing zijn op iedereen die observeert, laten we zeggen,
wat kerkleden aan het doen zijn. Hij zegt:
Job 24:1 - Waarom zijn vanwege de Almachtige geen oordeelstijden
voorbehouden, en zien zij die Hem kennen [Wie kent God? Zijn zoon
dient Hem te kennen.], zijn gerichtsdagen niet?
God is uniek. Wie kan Hem doen veranderen? "Wie kan Hem keren?",
zegt Job. Oordeelstijden in vers 1 betekent "de gebeurtenissen des
levens".
Aangezien de gebeurtenissen des levens de Almachtige voorbehouden zijn, zien
zij [in dit geval Christenen] die Hem kennen dan niet, dat deze dingen voor God
[niet] verborgen zijn? En waarom zondigen zij nog steeds, zij aan wie God Zich
heeft geopenbaard, omdat net zo zeker als de zon elke morgen opkomt, deze
dingen GEOORDEELD zullen worden.
Spreekt ons dat aan? Mij wel. In feite zegt hij, dat als wij God kennen,
waarom laten wij ons dan door de zonde meeslepen, want God zal deze te Zijner
tijd oordelen. Natuurlijk begrijpen wij dat God zal trachten berouw te
bewerkstelligen alvorens Hij ons moet straffen. Onze handelingen, onze houdingen,
ontsnappen niet aan Zijn aandacht. Dat is wat Job hier zegt. Waarom doen wij
deze dingen, alsof God niet soeverein is en alsof God het niet waarneemt.
Herinner je enkele dingen uit Gods woord die laten zien dat Hij aan het roer
staat en dat niemand Hem kan tegenhouden in de uitvoering van Zijn plan. Nimrod
poogt een toren te bouwen en de mensheid onder één regeringssysteem te
verenigen. God veegt het heel gemakkelijk van tafel door middel van
spraakverwarring. Hij maakt communicatie te moeilijk. Een zeer persoonlijk iets
voor Jakob was, dat Ezau in woede tegen hem ontstak; maar als zij elkaar de
volgende keer ontmoeten, slaakt Ezau bij het weerzien van zijn broer een kreet
van vreugde. Wie bracht deze verandering tot stand? Bileam wordt opgeroepen om
Israël te vervloeken, maar God dwingt hem te zegenen. Haman bouwt een galg voor
Mordechai, maar wordt er zelf aan gehangen. Jona verzette zich tegen Gods wil,
maar kijk wat er met hem gebeurde. God heeft mogelijkheden ons denken te
veranderen naar Zijn denken. Laten we maar eens naar een heel specifiek
voorbeeld kijken. Ik weet dat allen die al langere tijd in de kerk zijn, bekend
zijn met het thema dat staat in het 10e hoofdstuk van Jesaja. Laten
we er maar eens naar kijken.
Jesaja 10:5-8 - Wee Assur, die de roede van mijn toorn is en in welks
hand mijn gramschap is als een stok. 6 Tegen een godvergeten volk [Juda]
zal Ik die koning [Assyrië] zenden, en tegen de natie waarover Ik verbolgen
ben, zal Ik hem ontbieden om buit te behalen en roof te plegen en om het
volk te vertrappen als slijk der straten. 7 Doch hij zelf bedoelt dit
niet zo en zijn hart beraamt het niet zo, want hij heeft in de zin te
verdelgen en talloze volken uit te roeien. 8 Want hij denkt: Zijn mijn
vorsten niet altegader koningen?
Voor we verder gaan eerst nog wat uitleg. We hebben hier een profetie met
betrekking tot Israël waarbij God de intentie heeft Assyrië te gebruiken om
Israël te straffen. We hebben hier een voorbeeld hoe God tussenbeide komt in de
aangelegenheden van de mens om Zijn plan te verwezenlijken. In vers 7
profeteert Hij zelfs dat Assyrië niet met Hem wil samenwerken. We gaan naar
vers 12.
Jesaja 10:12-14 - Doch het zal geschieden, wanneer de Here zijn ganse
werk op de berg Sion en in Jeruzalem voleindigd heeft, dat Ik de vrucht der
hooghartigheid van de koning van Assur bezoeken zal en de trots van zijn
hovaardige ogen [zijn trots], 13 omdat hij gedacht heeft: Door de kracht van
mijn hand heb ik het gedaan en door mijn wijsheid, want ik ben verstandig;
daarom wis ik de grenzen der volken uit, plunder hun voorraden en stoot als
een stier de inwoners neer. 14 Ja, mijn hand greep naar het vermogen der
volken als naar een vogelnest, en zoals men verlaten eieren opraapt, raapte
ik de ganse aarde weg, en er was niet een die een vleugel verroerde, de
snavel opendeed of piepte.
Zij waren het niet van plan, maar nadat zij het gedaan hadden, streken ze de
eer voor zichzelf op. "Wij hebben het gedaan", zoals God
voorspelde dat zij zouden zeggen. Vervolgens komt Gods oordeel.
Jesaja 10:15 - Zal een bijl zich beroemen tegen hem die ermee hakt?
Zal een zaag pochen tegen hem die ze hanteert? Alsof een stok zwaait wie hem
opneemt; alsof een staf opneemt hem die geen hout is! 16 Daarom zal de Here,
de Here der heerscharen, een tering zenden in zijn welgedaanheid, en onder
zijn heerlijkheid zal een brand branden als de brand van een vuur.
De les die we hieruit kunnen leren is, dat zij, zoals God zegt, Israël
slechts konden overwinnen, omdat Hij hen daartoe in staat stelde en zij zich
daarvoor niet op de borst dienden te kloppen. Op die manier komt Hij tussenbeide
om Zijn wil uit te voeren. Hij oefent op individuen en naties druk uit om die
bepaalde richting te gaan. Zoals ik reeds eerder zei, betekent dat niet, dat
elke activiteit van de leider van zo'n natie door God wordt bepaald [God
intervenieert alleen maar als dat nodig is]. Als het noodzakelijk is, dan heeft
God vanuit Zijn soevereine positie zeer zeker de macht hem te laten doen wat Hij
wil. Zelfs niet de machtigste persoon van een natie [de opperbevelhebber van
strijdkrachten die uit miljoenen mensen kunnen bestaan en van allerlei soorten
uitrusting zijn voorzien], kan Hem weerhouden van wat Hij wil uitvoeren. Zijn
wil zal geschieden.
Psalm 2:1-7 - Waarom woelen de volken en zinnen de natiën op
ijdelheid? [dat is dom, nietszeggend, nutteloos] 2 De koningen der aarde
scharen zich in slagorde en de machthebbers spannen samen tegen de Here en
zijn gezalfde: 3 Laat ons hun banden verscheuren en hun touwen van ons
werpen! 4 Die in de hemel zetelt, lacht; de Here spot met hen. 5 Dan
spreekt Hij tot hen in zijn toorn, en verschrikt hen in zijn gramschap: 6 Ik
heb immers mijn koning gesteld over Sion, mijn heilige berg. 7 Ik
wil gewagen van het besluit des Heren: Hij sprak tot mij: Mijn zoon zijt gij;
Ik heb u heden verwekt.
Zijn advies voor u en mij staat in vers 12:
Psalm 2:12 - Kust de zoon, [onderwerp u aan Hem] opdat hij niet
toorne en gij onderweg niet te gronde gaat, want zeer licht ontbrandt zijn
toorn. Welzalig allen die bij Hem schuilen!
De zege is van de Here. Gods wil zal geschieden. God staat oneindig ver boven
alle machtige verbonden en samenzweringen en de meest extensieve en krachtige
pogingen om de plannen van de Almachtige omver te werpen, zullen weggeblazen
worden als stof. God lacht om de nietige pogingen van de mens te regeren zonder
met Hem rekening te houden, God, hun Schepper, in Wie zij leven, bewegen en hun
ontstaan hebben.
Enkele preken hiervoor heb ik gesproken over Gods soevereiniteit in wie Hij
tot Zijn gezin en tot behoud roept. Ik wil dit echter opnieuw aan de orde
stellen, opdat wij ons nog bescheidener opstellen ten aanzien van wat Hij ons
gegeven heeft, wat ons helpt de geest van Pascha gedurende het gehele jaar te
blijven behouden.
In Jona, hoofdstuk 2, vers 9 [dat ga ik niet opslaan], staat: "De
redding [bevrijding] is des Heren." Maar waarom roept Hij sommigen wel en
anderen niet? Waarom roept Hij één persoon uit een gezin en niet het hele
gezin? En op een ander moment schijnt het dat Hij wel een heel gezin roept en
niet slechts één persoon uit dat gezin? We hebben allemaal de neiging ons over
die dingen te verwonderen en misschien denken we wel dat zij te verdorven zijn
of dat zij de roeping van God niet nodig hebben. De apostel Paulus zei in 1
Timotheüs, hoofdstuk 1, vers 15, dat hij [Paulus] de eerste plaats innam onder
de zondaren. God nam dat in Zijn woord op. Ik veronderstel dat het juist is,
maar toch werd hij door God overwonnen. God wist [als het ware] op welke knop
Hij bij Paulus moest drukken, zodat Paulus zich op nederige wijze aan Hem
onderwierp. God kan de allerslechtste mensen naar Zijn hand zetten en heeft
manieren op hun knoppen te drukken waardoor Hij hen keuzes laat maken ten gunste
van de Schepper. In het boek Job, hoofdstuk 21, de verzen 14 en 15, zegt Job:
Job 21: 14-15 - Maar tot God zeiden zij: Wijk verre van ons, want aan
de kennis uwer wegen hebben wij geen lust. [Zondaren doen dit.] 15 Wat is de
Almachtige, dat wij Hem zouden dienen, en wat baat het ons, dat wij bij Hem
zouden aandringen?
Is het omdat sommige mensen een te versteend hart hebben, zodat God hen op de
een of andere manier niet kan bereiken? God zegt in Ezechiël dat Hij het stenen
hart uit de mens zal verwijderen en dat Hij het zal vervangen door een vleselijk
hart, een hart en verstand dat meegaand is. Er was een tijd dat u, zonder dat u
het wist, zei: "Ik wil niet dat Deze over mij regeert." Maar dat is
veranderd, nietwaar? U wist niet dat u dat zei, maar toch was dat zo, net als
met Korach of wie dan ook, omdat uw hart vijandig was jegens God. Als dat nu met
u gebeurde, waarom kan dat niet met iedereen gebeuren? Ik zal u vertellen waarom.
We gaan hiervoor een viertal indrukwekkende schriftgedeelten bekijken. We gaan
naar 1 Corinthiërs, hoofdstuk 15 [het opstandingshoofdstuk], vers 10. Paulus
heeft dit geschreven en hij zegt:
1 Corinthiërs 15:10a - Maar door de genade Gods ben ik, wat ik ben.
Wat was hij? Hij was een apostel, een dienaar van de kerk, een slaaf van de
Almachtige God, een man wiens hart, wiens verstand, wiens levensrichting, naar
het schijnt 180 graden draaide, nagenoeg in één ogenblik. Zijn denken begon te
veranderen. "Door de genade van God ben ik wat ik ben." Wij kunnen
hier iets aan ontlenen. Genade heeft iets van doen met waarom u hier zit te
luisteren en waarom uw hart voor Hem openstaat.
1 Corinthiërs 15:10b - en zijn genade aan mij is niet vergeefs
geweest, want ik heb meer gearbeid dan zij allen, doch niet ik, maar de
genade Gods, die met mij is.
Hij begint ons te vertellen dat alles wat hij had gedaan, alles wat hij had
bereikt, gedaan was door de genade van God in hem. Laten we nog eens naar een
andere tekst kijken.
1 Corinthiërs 15:22 - Want evenals in Adam allen sterven [iedereen],
zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden. 23 Maar ieder
in zijn eigen rangorde: Christus als eersteling, vervolgens die van Christus
zijn bij zijn komst.
Belangrijk met betrekking tot deze specifieke preek over de soevereiniteit
van God en waarom u hier zit, waarom sommigen hier zijn en anderen niet, is dat
wij reeds zijn begonnen in te zien dat de genade van God de apostel Paulus
maakte tot wat hij is. We ontdekken dat iedereen in contact komt met de genade
van God volgens zijn eigen plaats in de rangorde. Wie bepaalt die rangorde? De
soevereine Schepper bepaalt die. Laten we nog eens opnieuw kijken. Hetzelfde
boek, hoofdstuk 4, vers 7.
1 Corinthiërs 4:7a - Want wie onderscheidt u?
Waarom bent u bekeerd en uw partner niet? Waarom bent u bekeerd en uw
kinderen niet? Waarom bent u bekeerd en uw ouders niet? Waarom bent u bekeerd en
uw buren niet?
1 Corinthiërs 4:7ab - Want wie onderscheidt u? En wat hebt gij, dat
gij niet ontvangen hebt?
Hij vraagt dit aan kerkleden.
1 Corinthiërs 4:7c - En indien gij het dan ontvangen hebt, wat
beroemt gij u, alsof gij het niet ontvangen hadt?
U hebt uzelf niet in deze positie gebracht. Het was de genade van God
[1 Corinthiërs 15:10], - iedereen in zijn eigen rangorde. Die rangorde
is door de Schepper bepaald. "Wie maakte dat onderscheid?" Hij bedoelt,
wie onderscheidde u geestelijk? "Wat hebt gij, dat gij niet ontvangen hebt?"
We gaan naar 1 Johannes, hoofdstuk 5, de verzen 19 en 20.
1 Johannes 5:19-20 - Wij weten, dat wij uit God zijn en de gehele
wereld in het boze ligt. 20 Doch wij weten, dat de Zoon van God gekomen is en
ons inzicht gegeven heeft om de Waarachtige te kennen; en wij zijn in
de Waarachtige, in zijn Zoon Jezus Christus. Dit is de waarachtige God en
het eeuwige leven.
Ik zeg u, gemeente, dat wij voor God geen been hebben om op te staan. God
maakte de keuze voor ons in zekere zin zo gemakkelijk, door ons te laten zien
dat dit de enige weg was die wij konden gaan. Wij kozen en het is goed dat wij
dat deden. Hij heeft ons begrip gegeven opdat wij Hem, Die waarachtig is, mogen kennen
en wij zijn in Hem Die waarachtig is, zelfs in Zijn Zoon Jezus Christus.
Dit is de ware God en eeuwig leven. Maar laten we hier nog wat aan
toevoegen. 2 Thessalonicenzen, hoofdstuk 3, vers 2.
2 Thessalonicenzen 3:12 - Voorts, broeders, bidt voor ons, dat het
woord des Heren snelle voortgang hebbe en verheerlijkt worde, evenals bij u,
2 en dat wij bewaard blijven voor de wargeesten en slechte mensen; want
trouw vindt men niet bij allen.
Nu is het zeer duidelijk dat sommigen geloven en anderen niet, zelfs binnen
de kerk. Als er al een boek is dat dat duidelijk laat zien, dan is het wel het
boek dat we zojuist hebben verlaten, namelijk 1 Corinthiërs. Ik ben daar om
verscheidene redenen van overtuigd. Laten we eens naar een ander schriftgedeelte
kijken dat zeer belangrijke consequenties heeft voor dit onderwerp. We gaan naar
Handelingen, hoofdstuk 13, vers 48. We beginnen te lezen in vers 44.
Handelingen 13:44-46, 48 - En de volgende sabbat kwam bijna de gehele
stad bijeen om het woord Gods te horen. 45 Doch toen de Joden de scharen
zagen, werden zij vervuld met nijd en spraken lasterende, tegen hetgeen door
Paulus gezegd werd. 46 Maar Paulus en Barnabas zeiden vrijmoedig: Het was
nodig, dat eerst tot u het woord Gods werd gesproken, doch nu gij het
verstoot en u het eeuwige leven niet waardig keurt, zie, nu wenden wij ons
tot de heidenen. ... 48 Toen nu de heidenen dit hoorden, verblijdden zij
zich en verheerlijkten het woord des Heren; en allen, die bestemd
waren ten eeuwige leven, kwamen tot geloof.
Begrijpt u waar dat over gaat? De enigen die kunnen GELOVEN zijn degenen
die God KIEST om te geloven! Bestemd betekent aangewezen, of voorbeschikt,
en dat komt perfect overeen met Romeinen 8, de verzen 28 en 29, en met Efeziërs
1, vers 5. Laten we hier nog eens wat meer schriftgedeelten mee in verband
brengen. Allereerst 1 Timotheüs. We gaan naar 1 Timotheüs, hoofdstuk 1, vers
2.
1 Timotheüs 1:2 - Aan Timoteus, mijn waar kind in het geloof: genade,
barmhartigheid en vrede zij u van God, de Vader, en van Christus Jezus, onze
Here.
Wat staat er in dit vers dat invloed heeft op dit onderwerp van onze roeping,
dat invloed heeft op ons voorbestemd zijn? Dat is een drie letterwoord. Het is
het woord "het". Het lidwoord het. "Mijn waar kind
in het geloof." Een zeer specifiek, welomlijnd geloof. Nu
gaan we enkele pagina's verder naar Titus, hoofdstuk 1, vers 1.
Titus 1:1 - Paulus, een dienstknecht van God, een apostel van Jezus
Christus, naar het geloof der uitverkorenen Gods en de erkentenis
van de waarheid, die naar de godsvrucht is.
"Naar het geloof." Nu naar vers 13.
Titus 1:13 - Dit getuigenis is waar. Daarom, weerleg hen kortweg,
opdat zij gezond mogen zijn in het geloof.
Hoe staat het nu met 2 Thessalonicenzen 3:2 dat we zojuist hebben gelezen? De
NBG zegt: "want trouw vindt men niet bij allen". De Statenvertaling
daarentegen zegt: "want het geloof is niet aller". In het
Grieks staat het ook zo. Het geloof. Dat betekent met betrekking tot de
soevereiniteit van God, dat slechts diegenen die God uitverkiest om de
ogen te openen, geloven tot behoud. Met andere woorden, zelfs het geloof dat
behoudt is een gave van God. Zonder dat zouden we nooit geloven tot behoud. Al u
dit verder wilt bestuderen, dan kunt u dat doen en u zult opmerken, dat er aan
de ene kant geloof is en aan de andere kant, zoals ik u liet zien vanuit
enkele plaatsen in de brieven van Paulus, het geloof. Dat is een
uitzonderlijk geloof. Het is een geloof dat vertrouwt en uiteindelijk als het
groeit, zal het God tot de dood toe vertrouwen. Er is een geloof dat alleen maar
"gelooft" en dat door Jakobus wordt omschreven als "zijnde dood"
en er is het geloof, gegeven aan diegenen die voorbestemd zijn voor
behoud, dat niet slechts gelooft, maar ook werkt, omdat het vertrouwt.
Het steunt op de waarheid van de boodschap van behoud en Gods plan. We moeten
ons de vraag te stellen: "Is God fair?" Weet u dat Paulus hieraan drie
hoofdstukken in Romeinen besteedde? Romeinen, de hoofdstukken 9, 10 en 11. We
gaan kijken naar één specifieke plaats in Romeinen 9, beginnend in vers 19.
Romeinen 9:19-21 - Gij zult nu tot mij zeggen: Wat heeft Hij dan nog
aan te merken? [Is God fair?] Want wie wederstaat zijn wil? 20 Maar gij, o
mens! wie zijt gij, dat gij God zoudt tegenspreken? Zal het geboetseerde
soms tot zijn boetseerder zeggen: Waarom hebt gij mij zo gemaakt? 21 Of
heeft de pottebakker niet de vrije beschikking over het leem om uit dezelfde
klomp?
Merk op: uit dezelfde klomp. Een pottenbakker kan een klomp klei nemen
en daaruit een vat maken dat mooi is en een ander vat dat lelijk is, uit dezelfde
klomp klei. Pas dat toe op waar Paulus hierover spreekt. Wij zijn allemaal van
vlees en bloed en als wij heel specifiek willen worden, kan dezelfde klomp dezelfde
familie zijn. En derhalve is moeder bekeerd, maar vader niet. Dat is wat hij
zegt. Is God fair als Hij dat doet? Heeft de Pottenbakker niet het recht om met
Zijn schepping te doen wat Hij wil? Dat is wat Paulus aanvoert. Eén uit een
huis. Eén uit een gezin. Misschien één uit een natie.
Romeinen 9:20-23 - Maar gij, o mens! wie zijt gij, dat gij God zoudt
tegenspreken? Zal het geboetseerde soms tot zijn boetseerder zeggen: Waarom
hebt gij mij zo gemaakt? 21 Of heeft de pottebakker niet de vrije
beschikking over het leem om uit dezelfde klomp het ene voorwerp te
vervaardigen tot eervol, het andere tot alledaags gebruik? 22 En als God nu,
zijn toorn willende tonen en zijn kracht bekend maken, de voorwerpen des
toorns, die ten verderve toebereid waren, met veel lankmoedigheid verdragen
heeft; 23 juist om de rijkdom zijner heerlijkheid bekend te maken over de
voorwerpen van ontferming, die Hij tot heerlijkheid heeft voorbereid?
Dat zijn u en ik! Gemeente, dit is overweldigend! Nu stellen we de
vraag, die we ons allemaal wel eens gesteld hebben: "Waarom ik en niet
hij?" Ik weet het niet! En er is niemand die dat weet, omdat dit
het punt is waar het hierom gaat. God maakt de keuze op basis van Zijn eigen
wil en Hij geeft heel duidelijk aan dat Hij ons niet gaat vertellen waarom
Hij ons koos. Weet u waarom? Omdat wanneer Hij dat deed, het voor ons
ongetwijfeld een reden zou zijn om over op te scheppen, ook al zijn we het
uitschot van de aarde. We zouden dan zeggen: "God koos mij omdat ik tot het
uitschot behoorde". Dit ga ik u bewijzen. In 1 Corinthiërs, het 1e
hoofdstuk. De menselijke natuur wil altijd weten waarom. De menselijke
natuur is zo ingenomen met zichzelf dat het iets afstotends verandert in iets
moois, omdat het de ijdelheid streelt.
1 Corinthiërs 1: 26-30a - Ziet slechts, broeders, wat gij waart,
toen gij geroepen werdt: niet vele wijzen naar het vlees, niet vele
invloedrijken, niet vele aanzienlijken. 27 Integendeel, wat voor de wereld
dwaas is, heeft God uitverkoren om de wijzen te beschamen, en wat voor de
wereld zwak is, heeft God uitverkoren [dat is de tweede keer] om wat sterk
is te beschamen; 28 en wat voor de wereld onaanzienlijk en veracht is, heeft
God uitverkoren [dat is de derde keer], dat, wat niets is, om aan hetgeen
wèl iets is, zijn kracht te ontnemen, 29 opdat geen vlees zou roemen
voor God. 30 Maar uit Hem is het, dat gij in Christus Jezus zijt......
["maar uit Hem" een complete en totale handeling van Gods
ontferming, van Zijn genade.]
Maakt u zich dus niet druk om daarover na te denken. U zult het antwoord
nooit weten. Misschien als wij in Zijn Koninkrijk zijn, wanneer wij het verstand
zullen bezitten dat in staat is het te bevatten en te begrijpen en wij daarover
niet verwaand, niet opgeblazen, geraken, misschien dat Hij ons dán zal
vertellen waaróm Hij ons koos. Maar we zullen het nu nooit weten. Wat verlangt
Hij in plaats daarvan dat wij doen? Hij verlangt van ons dat wij eenvoudigweg
roemen in wat Hij ons gegeven heeft. Ik bedoel niet roemen in de zin van
verwaand zijn. Ik bedoel roemen in de zin van nederig en dankbaar zijn. Wij die
niets zijn, hebben de grootste gift ontvangen die een mens kan worden gegeven.
Er bestaat niets groters dat een menselijk wezen gegeven kan worden ... tot het
moment van de verandering aanbreekt en wij de verwezenlijking daarvan zullen
zien.
Indien God wil, zullen we dit onderwerp vervolgen. Ik hoop dat we hieruit
beginnen te begrijpen dat ons een mogelijkheid is gegeven die maar weinig mensen
gegeven is de mogelijkheid tot verootmoediging voor de Schepper en
vrijwillig ons leven aan Hem te geven door het maken van keuzes die noodzakelijk
zijn voor onderwerping in het volgen van de juiste weg, die Hij ons reeds heeft
laten zien. Doen wij dat, dan zullen we door Zijn kracht naar Zijn beeld worden
gevormd en zullen wij door onze onderwerping en door Gods genade een zoon van
God in Zijn Koninkrijk zijn.
|