|
Sermon: De soevereiniteit van God (Deel 7)
Voorbestemming
#235NL
John W. Ritenbaugh
Given 27-Apr-96
summary: In dit zevende deel van de serie over de soevereiniteit van God toont John Ritenbaugh de relatie aan tussen Gods wil, predestinatie en keuze (of vrije wil). Hij gebruikt de analogie van een kind dat door een ouder wordt opgedragen zijn kamer op te ruimen om aan te tonen dat de talmende, klagende en andere handelingen van ongehoorzaamheid niet voorbeschikt zijn en ook geen deel uitmaken van Gods wil. Handelingen 13:48 en Romeinen 8:29-30 duiden erop dat predestinatie (een vastgestelde goddelijke afspraak) deel uitmaakt van het bekeringsproces. Gelet op onze roeping (1 Corinthiërs 1:26-27) als zwakke, laagstaande en dwaze mensen, moeten we de juiste, nederige erkenning ontwikkelen van wie en wat we in relatie tot de Soeverein zijn en moeten we leren keuzes te maken op basis van de waarde die we hechten aan Gods liefde en Zijn openbaring aan ons.
transcript:
We beginnen met een schriftgedeelte, dat we ook hebben gelezen toen ik de
laatste keer over dit onderwerp soevereiniteit sprak. Dat schriftgedeelte is uit
Handelingen 13. We beginnen met een stukje achtergrond, dat uitmondt in dat heel
belangrijke onderwerp in vers 48. Maar in Handelingen 13, te beginnen met vers
14, lezen we dat Paulus en Barnabas in Antiochië in Pisidië waren. Paulus
begon daar tot de mensen in de synagoge te prediken. Zoals zijn gebruikelijke
werkwijze was, ging hij eerst naar de synagoge om tot de Joden te prediken, en
als er ook heidenen aanwezig waren, dan hoorden ook zij wat Paulus had te zeggen.
In vers 27 zegt hij:
Handelingen 13:27a - Want die te Jeruzalem wonen en hun oversten
hebben Hem niet erkend.
Hij heeft het hier over Jezus. Ik lees dit vers alleen maar, omdat ik wil dat
u zich dit vers wat verderop in de preek zult herinneren, daar het van belang is
voor iets dat verderop volgt. "Zij hebben Hem niet erkend." We
hebben al een en ander gezegd over dit "(er)kennen van God".
Handelingen 13:27 - Want die te Jeruzalem wonen en hun oversten
hebben Hem niet erkend en zij hebben de uitspraken der profeten, die elke
sabbat worden voorgelezen, door hun oordeel vervuld.
Daarna ontstond daar een hele opschudding, omdat de Joden verwierpen wat
Paulus te zeggen had; er staat in vers 44 dan ook:
Handelingen 13:44-45 - En de volgende sabbat kwam bijna de gehele
stad bijeen om het woord Gods te horen. 45 Doch toen de Joden de scharen
zagen, werden zij vervuld met nijd en spraken lasterende, tegen hetgeen door
Paulus gezegd werd.
Toen gingen Paulus en Barnabas de dingen echt rechttoe, rechtaan zeggen. Ook
wat ze toen zeiden werd verworpen. Er staat in vers 48:
Handelingen 13:48 - Toen nu de heidenen dit hoorden, verblijdden
zij zich en verheerlijkten het woord des Heren; en allen, die bestemd
waren ten eeuwige leven, kwamen tot geloof.
We gaan wat tijd besteden aan dat woord "bestemd". Niet zo
heel veel tijd, maar toch wil ik wat meer achtergrond voor dit woord geven,
omdat ik vind dat het belangrijk is dit onderwerp "soevereiniteit" te
begrijpen en onze relatie met God als gevolg van Zijn soevereiniteit en deze (voor)bestemming
die we hier zien. Het woord bestemming betekent "aangesteld".
Zo wordt het door de meeste moderne Bijbels vertaald. Hier volgt een aanhaling
uit de Expositor's Commentary over deze zin.
"Die bestemd waren kwamen tot geloof, suggereert dat geloof in
Christus geen zaak van iemands eigen menselijk geloof is, maar voornamelijk
een gevolg is van goddelijke aanstelling."
Die uitspraak is niet geheel correct, maar erkent tenminste dat er iets meer
dan geloof betrokken is bij wat we vandaag zijn. Let er maar eens op wat wij
zijn vandaag en wat er met deze mensen gebeurde, toen deze dingen in
Antiochië plaatsvonden. De soevereiniteit van God is betrokken bij wat we zijn
in de vorm van een voorbestemd zijn om te worden wat we zijn geworden:
Christenen. Handelingen 13:48 komt precies overeen met Romeinen 8, de verzen 29
en 30. Laten we die verzen opslaan.
Romeinen 8:29-30 - Want die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij ook
tevoren bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld zijns Zoons, opdat Hij de
eerstgeborene zou zijn onder vele broederen; 30 en die Hij tevoren bestemd
heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft
Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij
ook verheerlijkt.
Eén commentator zegt over dit vers, Handelingen 13:48, dat het woord
vertaald met "bestemd" of "aangesteld", "aangepast"
of "golflengte" betekent. Hij zei dat, omdat hij niets van doen wilde
hebben met het concept van voorbestemming (predestinatie). De Bijbel openbaart,
zoals we zullen gaan zien, wie ons denken aanpaste aan eeuwig leven, als we dat
woord willen gebruiken. Als u enig onderzoek doet over dit woord, zult u vinden
dat het woord letterlijk betekent "in een bepaalde volgorde zetten".
We kunnen zeggen "aanpassen" aan een bepaalde situatie. Het betekent
ook "samengesteld zijn uit". Het betekent "aanstellen". Het
wordt volgens Strong en Zodhiates op die laatste manier gebruikt. Ieder
commentaar dat ik erop nasloeg en op dit vers commentaar gaf, stemt daarmee in,
behalve dat ene dat zei dat het woord "aangepast" betekende. De
commentaren zeiden soms ook dat dit punt controversieel was, omdat er een zekere
mate van predestinatie in besloten ligt.
Maar gemeente, het betekent echt precies wat het zegt over het onderwerp
predestinatie. Denk nog eens terug aan Romeinen 8, de verzen 29 en 30. Spreekt
vers 30 ook niet over predestinatie, samen met rechtvaardiging, waarvan we ook
vast geloven dat God het geeft en dat het deel uitmaakt van het proces tot
behoud? En gaat dit proces niet door tot het uitmondt in verheerlijking? We
hebben dus: predestinatie, rechtvaardiging en verheerlijking. Als we dus geloven
dat we door het bloed van Jezus Christus worden gerechtvaardigd en dat dit
proces van rechtvaardiging helemaal door loopt tot aan de verheerlijking, waarin
we veranderd worden, dan moeten we ook het feit accepteren, dat dit vers
zegt dat ook predestinatie deel uitmaakt van dit proces. God kende ons van
tevoren, dat wil zeggen dat Hij ons kende voordat we werden geroepen, Hij
stelde van tevoren vast dat Hij ons wilde rechtvaardigen en dat Hij ons
wilde verheerlijken. We kunnen niet een van deze begrippen verwijderen, zonder
de andere twee te beschadigen. We moeten consistent zijn. Rechtvaardiging,
verheerlijking en predestinatie [of goddelijke aanstelling] maken
alle deel uit van dit proces.
Zoals we in Handelingen 13:48 zagen, geloofden alleen maar degenen die tot
het eeuwige leven waren bestemd. God deed iets in hen dat hen in staat
stelde te geloven. God deed dat in hen omdat Hij hen voorbestemde.
Hiermee bedoel ik beslist niet dat iedere handeling in iemands leven is
voorbestemd, maar dat God sommigen tot Hem roept en anderen niet. Dat is
duidelijk op basis van Handelingen 13:48. Sommigen worden door Hem geroepen,
anderen niet. U weet dat uit eigen ervaring. Iemand kan precies dezelfde
boodschap horen als u, maar het betekent voor hen niet hetzelfde als voor u. God
roept sommigen op tot behoud. Anderen die niet behouden zullen worden, roept Hij
daartoe niet op. Duidt het woord "geroepen" en het sterkere
woord "opgeroepen" [wat een juridische bijklank heeft en dus
sterker is] niet op een afscheiding van iemand van diverse anderen of zelfs vele
anderen?
Ouders, denk eens na over het volgende. Als uw kind buiten speelt met andere
kinderen en u gaat naar buiten om het te roepen, laten we zeggen het op te
roepen, is dat roepen dan niet speciaal op uw kind gericht? En is het
resultaat niet dat het daardoor wordt apart gezet van de groep waarmee het
speelt? Nadat u uw kind hebt geroepen, gaat u het duidelijk maken waarom
u het riep. Waarom u het afzonderde van de groep. U zei misschien wel: "Kom,
ga je handen wassen; het is tijd voor het avondeten." Of: "Het is
bedtijd." Of: "Je moet even een boodschap voor me doen." Of:
"Je moet je kamer nog opruimen." Of u zegt alleen maar: "Ik wilde
even weten of het allemaal goed met je was."
Dat lijkt heel veel op onze roeping door God. Hij roept ons, op
bovennatuurlijke wijze, door Zijn Geest en begint ons dan af te scheiden van
anderen. Terwijl Hij dit doet, begint Hij ook Zichzelf en Zijn weg aan ons te
openbaren. Zijn weg, maar ook Hijzelf, moet worden geopenbaard. Hij doet
dit niet aan iedereen. Dat doet ook de ouder niet die voor dat hij zijn kind
roept, vaststelt welk kind hij wil roepen. God moet dit doen, omdat we zo
misleid zijn en daardoor niet weten waar we moeten kijken. We zouden Hem nooit
kunnen vinden. Daarenboven zijn we zo druk met onze eigen bezigheden [gewoonlijk
maar wat aanrommelen, net als kinderen], dat het ons zelfs niet interesseert.
Zelfs alhoewel Hij Zichzelf openbaart, kost het ons toch nog heel wat tijd om
Hem werkelijk te leren kennen.
Een van de redenen dat deze omstandigheid controversieel is, is dat de
menselijke natuur het niet fijn vindt vernederd te worden, om te gaan begrijpen
dat behoud veel meer een handeling is van God dan iets dat we hebben verdiend.
Want we zijn zo goed geweest en zo sterk en zo rein en zo wijs en zo trouw en we
hebben God zo innig liefgehad en zo grondig naar Hem gezocht. De menselijke
natuur zit zo krom in elkaar, dat zelfs in dit geval, met zoveel bewijs van het
tegendeel, de menselijke ijdelheid waardering wil ontvangen, voor iets waarvoor
het totaal geen waardering heeft verdiend.
Kijk eens naar wat God in al zijn naakte realiteit laat zien in het voorbeeld
van de kinderen Israëls die gekozen worden als Zijn verbondsvolk, bevrijd
worden uit Egypte, door de woestijn trekken en tenslotte in het beloofde land
aankomen. De enige reden dat Israël er aankwam, was omwille van wat God
deed. Als God niet voor Israël had gewerkt, dan hadden ze alleen maar kunnen dromen
van wat bereikt had moeten worden en kunnen klagen over de situatie
waarin ze verkeerden. Ze zouden nooit zijn aangekomen in het land dat een beeld
van het Koninkrijk van God is.
In principe werkt God met ons op precies dezelfde manier. Heeft God dan
iedere handeling in iemands leven van te voren gepland ofwel gepredestineerd?
Als dat zo is, waar is dan de vrije wil? Als dat zo gis, waarom hebben we
dan geloof nodig? Als dat zo is, wordt de noodzaak voor gebed aanzienlijk
minder, zo niet overbodig. Als dat zo is, dan zouden we niets anders zijn dan
poppen aan een touwtje.
Laten we 2 Petrus, hoofdstuk 3, vers 9, opslaan om verder te gaan met dit
onderwerp van predestinatie en vrije wil.
2 Petrus 3:9 - De Here talmt niet met de belofte, al zijn er, die aan
talmen denken, maar Hij is lankmoedig jegens u, daar Hij niet wil, dat
sommigen verloren gaan, doch dat allen tot bekering komen.
God wil niet dat iemand omkomt, maar dat we allemaal tot bekering komen. Hij
zegt niet dat er niemand zal omkomen. Hij zegt, dat het Zijn wil is dat ze niet
zullen omkomen. We weten echter dat er een poel des vuurs is. Bedenk, dat Hij
niet wil dat er iemand omkomt maar er is wel een poel des vuurs. En
Openbaring 20 maakt het heel duidelijk dat er minstens twee mensen zullen zijn
die daarin zullen omkomen. Is er hier sprake van een tegenstelling? Er is alleen
maar een tegenstelling als iedere handeling reeds gepland is. God maakt het heel
duidelijk dat het Zijn wil is dat we Zijn geboden onderhouden. Maar dwingt Hij
ons ze te houden? Helemaal niet. Dat is onze keus. Maar het is Zijn wil dat we
ze houden. Op dezelfde manier is het Zijn wil dat er niemand omkomt en toch
weten we uit Gods woord dat sommigen zullen omkomen. Hij heeft dus beslist niet
iedere handeling die iemand zal doen voorbestemd. Laten we dit nog duidelijker
maken.
Hebreeën 4:1-2 - Laten wij daarom op onze hoede zijn, [zegt
Hij] dat niemand van u, terwijl nog een belofte van tot zijn rust in te gaan
bestaat, de indruk zou wekken achter te blijven. 2 Want ook ons is het
evangelie verkondigd evenals hun, maar het woord der prediking was hun niet
van nut, omdat het niet met geloof gepaard ging bij hen, die het hoorden.
Als alles reeds voorbestemd is, waarom zouden we dan nog op onze hoede zijn?
Het antwoord is, dat alles niet is voorbestemd. Hij wil niet dat we omkomen,
maar ons wordt gezegd op onze hoede te zijn, opdat we niet tekort schieten
opdat het er zelfs maar niet op lijkt dat we tekort schieten. De les voor ons
wordt hier ontleend aan de kinderen Israëls. God wilde hun het land
Kanaän geven dat Hij hun vaderen had beloofd. Velen van het volk verkozen
echter door hun ongehoorzaamheid te sterven in de woestijn. Ze moesten daar niet
sterven. Hij was volledig bereid ... Hoort u dat woord? Volledig bereid
hen aan het einde van het tweede jaar in het Beloofde Land te brengen, maar zij
kozen voor iets anders. Zij kozen ongehoorzaam te zijn en niet op Zijn bevel
binnen te trekken, omdat ze geen geloof hadden. En omdat ze geen geloof hadden,
waren ze bang voor de bevolking van het land en besloten dat het te
angstaanjagend was om binnen te trekken. Hun angst werkte hun dus tegen. Als
resultaat beoordeelde God hun handelwijze en zei dat ze allemaal in de woestijn
zouden sterven en dat ze het land niet zouden binnen trekken, totdat de
generatie die ongehoorzaam was, was gestorven. Zoals hier nogal letterlijk staat,
werden hun lijken over de gehele woestijn verstrooid, omdat ze ervoor kozen in
de woestijn te sterven.
De les voor ons is [tenminste in het licht van het onderwerp predestinatie],
dat alhoewel God heeft gewild dat we eeuwig leven hebben en God heeft gewild dat
we in het Koninkrijk van God zijn, we toch een vrije wil hebben. Daarom moeten
we op onze hoede zijn voor de soort keuzes die we maken, omdat niet
iedere handeling is voorbestemd. Alleen het eindresultaat is gewenst; dat is wat
God uiteindelijk wil. Natuurlijk zijn er sommigen die Hij ongetwijfeld roept [misschien
wij allemaal wel] om bepaalde verantwoordelijkheden op zich te nemen in het
lichaam van Christus. Vooruitziend naar het Koninkrijk van God en Zijn
voorbereidingen daartoe, is Hij ook ons daarop aan het voorbereiden. "Ik ga
heen om u een plaats te bereiden." Hij besteedt de tijd waarin wij door de
woestijn trekken, als het ware om ons daarop voor te bereiden. De kinderen
Israëls stierven omdat ze ervoor kozen te zondigen met het gouden kalf, met
Korach te rebelleren tegen Mozes, overspel te plegen met de dochters van Moab.
God had niet voorbestemd dat ze dat zouden doen. Dat was hun keus. Als God iets
toelaat, moeten we niet denken dat God dat heeft voorbestemd. Als Hij iets
toelaat te gebeuren in ons leven, moeten we niet veronderstellen dat Hij het
voorbestemde. Hij liet het zeer zeker toe. De Bijbel ondersteunt die kijk op
voorbestemming niet. De Bijbel duidt er hoogstens op dat Hij besluit zo'n
gebeurtenis te gebruiken om te zien hoe wij ermee omgaan, niet dat Hij dat wilde.
God heeft altijd alternatieven. Als we kiezen de ene weg te gaan in plaats van
de andere, dan schakelt Hij over naar plan B. Misschien maken we dan wel een
omweg, voordat Hij ons weer terug heeft op het juiste spoor. We maken het dus
alleen maar moeilijk voor onszelf.
Laten we opnieuw denken aan onszelf en aan onze kinderen, aan die analogie
dat we onze kinderen riepen uit een groep andere kinderen. Als we onze kinderen
roepen, hebben we daar gewoonlijk een bepaalde reden voor. Laten we zeggen dat
we willen dat ze (hij of zij wat het ook maar is) hun kamer opruimen. Dat is
wat u voorbestemde om hen te laten doen. Er is in principe geen verschil
tussen ons en God. Het is uw wil dat ze die opdracht uitvoeren. Niet
iedere stap die nodig is om de kamer op te ruimen is door u voorbestemd.
U laat het aan het kind over hoe het de kamer in orde brengt en in welke
volgorde het wil doen wat daartoe nodig is. U hebt ongetwijfeld een idee in uw
hoofd, een voorstelling van de standaard die het kind zou moeten hanteren
om die kamer op te ruimen. Maar wat gebeurt er bij kinderen? Ze beginnen eraan,
maar sommigen lummelen maar wat aan, worden afgeleid door de radio of de TV. Ze
besluiten nog maar wat te spelen, zich te vermaken met een of ander spel of boek.
Anderen beginnen er gehaast aan te werken, gooien alles wanordelijk in de laden,
of stapelen het wanordelijk op in een kast, terwijl ze helemaal vergeten het bed
op te maken en het meubilair af te stoffen. Het was door u niet voorbestemd dat
ze het op die manier deden. Dus u controleert ze. U gaat af en toe bij hen
kijken om te zien wat ze doen. En wat doet u dan? Sommige dingen zijn
aanvaardbaar, maar andere dingen zijn niet zo aanvaardbaar en u corrigeert
ze. Was datgene wat niet aanvaardbaar was, door u voorbestemd? Zou u niet liever
hebben dat uw kind alles goed deed, in overeenstemming met de standaard die u in
het hoofd had? Geloof me, gemeente, God wil dat ook. Maar Hij laat het aan ons
over te bepalen hoe en hoe goed we de weg naar het Koninkrijk van God zullen
gaan. Omdat Hij wilde dat we daar zijn, is Hij voortdurend bij ons, kijkt
Hij naar ons, corrigeert Hij ons, zet Hij de dingen recht, geeft Hij ons bevelen,
zet Hij ons weer op het juiste spoor, zegt Hij dat dit aanvaardbaar is, maar het
andere niet, zegt Hij dat dit de manier is waarop Hij wil dat het wordt gedaan.
Hopelijk zijn we niet als de Israëlieten, die weigerden het te doen; want als
we dat doen, moeten we misschien wel hetzelfde lot ondergaan en komen we tot de
ontdekking dat de weg naar het Koninkrijk van God bezaaid ligt met onze lijken.
In deze analogie hebt u een doel voorbestemd en gewild, een doel dat u wilde
dat bereikt zou worden. Maar hoe het wordt bereikt en hoe snel het wordt
uitgevoerd, hangt in grote mate af van hoe het kind op iedere stap langs de weg
reageert. Ik hoop dat u begrijpt, dat ik wat er in ons leven in een lang proces
plaatsvindt, sterk heb vereenvoudigd. Waar wij bij betrokken zijn, is veel en
veel moeilijker dan wat ik zojuist beschreven heb, maar ik wil dat we zien wat
de algemene principes zijn die hierbij werken: wil, voorbestemming en keus. Dat
is echt niet ingewikkeld.
Laten we nu naar de brief aan de Filippenzen gaan, hoofdstuk 2, de verzen 12
en 13. Paulus schrijft daar:
Filippenzen 2:12-13 - Daarom, mijn geliefden, gelijk gij te allen
tijde gehoorzaam zijt geweest, blijft, niet alleen zoals in mijn
tegenwoordigheid, maar nu des te meer bij mijn afwezigheid, uw behoudenis
bewerken met vreze en beven, 13 want God is het, die om zijn welbehagen
zowel het willen als het werken in u werkt.
Dit vers beeldt ons uit in de positie van het kind. De analogieën zijn iets
veranderd. Wij zijn niet langer de ouder [dat is God nu], wij zijn nu het kind
dat instructie van de ouder krijgt. De instructie van de ouder is: "Bewerk
uw behoudenis met vreze en beven". Het komt overeen met tegen het kind te
zeggen: "Ik wil dat je je kamer opruimt en je hebt zelf het recht te
beslissen hoe je dat gaat doen."
"Bewerk uw behoud" betekent niet "werk voor
behoud". Daar is een groot verschil tussen. Als het betekende "werk voor
behoud", dan zou dat betekenen dat we behoud gingen verdienen. Het
betekent niet "werk voor behoud". Het betekent, dat we wat God
ons heeft gegeven tot zijn logisch einde moeten brengen.
God gaf Israël vrijheid van Egyptische slavernij, maar die bevrijding was
niet volledig totdat ze door de woestijn waren getrokken en het Beloofde Land in
bezit hadden genomen. Wat moesten ze dus doen? Ze moesten erheen lopen. Zij
bewerkten daarmee het behoud dat God had mogelijk gemaakt. Vers 13 legt uit dat
God ons zowel het verlangen geeft om gemotiveerd te zijn en het vermogen
te doen wat God behaagt. Begrijp dat alstublieft. Hij geeft ons het verlangen en
het vermogen Zijn wil tot uitvoering te brengen.
We gaan weer terug naar de analogie over het kind. Als het kind werkelijk
van zijn vader en moeder houdt, dan heeft het ook het verlangen om eraan te
werken en de opdracht uit te voeren, vader en moeder een plezier te doen. Het
principe is beslist niet anders. De enige reden dat wij God liefhebben is, dat
Hij ons eerst liefhad. Dat staat zo duidelijk in de Schrift. Omdat Hij ons
liefheeft, gaan wij reageren. Hoe reageren we? We geven ons aan Hem over en doen
wat Hij zegt. Een andere manier waardoor Hij ons laat reageren en ons dat
verlangen geeft, is het element van vrees. Vrees kan in die zin werken
dat we bang zijn om uit de gratie van onze ouders te geraken, we houden zoveel
van hen dat we willen dat ze nog meer van ons gaan houden; daarom willen we hun
een plezier doen. Aan de andere kant is er ook een negatief aspect, dat we bang
zijn voor de pijn die ze ons kunnen aandoen. Maar er is ook dat verlangen. Hoe
we er ook tegen aan willen kijken er is verlangen. Dat verlangen komt echter
van God. Hij geeft ons dat verlangen, maar God gaat dan nog veel verder dan wat
een ouder kan doen. Hier gaat de analogie echter mank. God stelt ons in staat te
doen wat er gedaan moet worden. Hij doet dat door de gaven van Zijn Geest. In
principe doet een ouder hetzelfde. Als de ouder zo toegeeflijk is geweest, dat
hij nooit echt van het kind heeft verlangd bepaalde verantwoordelijkheden uit te
voeren, dan geeft zo'n ouder in feite niets aan het kind, behalve gevoelens van
misbruik en haat. Als de ouder echter geleidelijk aan een diep gevoel van
verantwoordelijkheid bij het kind doet ontstaan, dan stelt de ouder het kind in
staat tot het doen van dingen. Geloof me, God is niet zo toegeeflijk als wij.
Hij mist geen enkele kans om er zeker van te zijn dat we uitgroeien tot
verantwoordelijke wezens naar Zijn beeld. We moeten hierbij ook beseffen dat Hij
ons het vermogen geeft Zijn wil uit te voeren niet onze pleziertjes.
Er is een groot verschil tussen die twee.
Vreze en beven is hier in vers 12 toegevoegd, wegens de onzekerheid wat in de
toekomst van ons gevraagd zal worden op onze weg naar het Koninkrijk. Laat me u
een voorbeeld geven uit de brief aan de Filippenzen. Toen deze mensen, aan wie
Paulus de brief aan de Filippenzen schreef, hun kruis opnamen [U weet dat dit in
Lucas 14:26 staat?], wisten ze niet zeker wat de toekomst voor hen in petto had.
Wij weten dat ook niet. Als ik een dooponderhoud met iemand heb, neem ik heel
vaak die verzen in Lucas 14 door, de verzen 25 tot 27, opdat de mensen begrijpen
dat ik, John Ritenbaugh, niet weet wat er voor hen, die gedoopt willen worden,
in het verschiet ligt. Er staat daar "Neem uw kruis op en volg Mij",
maar ik weet niet hoe zwaar dat kruis zal zijn. Soms waarschuw ik dat Jezus
Christus hun het leven kan kosten. Zult u loyaal genoeg zijn om uw leven te
geven? Hij zegt daar, in die verzen, dat "Wie Mij niet meer
liefheeft dan dezen [duidend op vader, moeder, zuster, broer] is Mij niet
waardig en kan Mijn discipel niet zijn." We moeten dus ons kruis dragen.
Dat staat vast. De mensen aan wie hij in Filippenzen schreef, waren gedoopt
onder soortgelijke omstandigheden als wij. Zij wisten ook niet wat er voor hen
in het verschiet lag. In Filippenzen, hoofdstuk 1, vers 30, schrijft Paulus:
Filippenzen 1:30 - ... in dezelfde strijd, die gij eens van mij hebt
gezien en nu van mij hoort.
Met andere woorden, zij gingen door dezelfde moeilijkheden als waar Paulus
doorheen was gegaan. [U weet wel door welke moeilijkheden Paulus heen was gegaan,
in termen van vervolging.] Dat bedoelt hij hier, in vers 30, met het woord
"strijd". Wat denkt u van hoofdstuk 2, vers 8?
Filippenzen 2:8 - En in zijn uiterlijk als een mens bevonden, heeft
Hij Zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, tot de dood
des kruises.
Dat lag op de weg van Jezus Christus. Hij moest letterlijk Zijn kruis dragen.
Wat denkt u van vers 17? Paulus zegt daar:
Filippenzen 2:17 - Maar ook indien ik geplengd word bij de offerande
en de eredienst van uw geloof, verblijd ik mij, en ik verblijd mij met u
allen.
Wat lag er op de weg van Paulus, wat was zijn kruis? Martelaarschap.
Dat moest hij ondergaan. Wat denkt u van vers 20, van wat daar over Timotheüs
wordt gezegd?
Filippenzen 2:20 - Want ik heb niemand die zó eens geestes met u
is, om uw belangen getrouw te behartigen.
Voor Timotheüs was het een kostbare dienst en opoffering voor de kerk.
Filippenzen 2:27 - Hij [Epafroditus] is ook ziek geweest, de dood
nabij, maar God heeft Zich over hem ontfermd, en niet alleen over hem, maar
ook over mij, opdat ik niet droefheid op droefheid zou hebben.
Ziekte, op het randje van de dood, lag op de weg van Epafroditus.
Is God fair in de manier waarop Hij met mensen omgaat? Terug naar die
analogie. Is een ouder fair om zijn kinderen te belasten met de
verantwoordelijkheid om hun huiselijke verantwoordelijkheden uit te voeren?
Paulus bespreekt dit onderwerp in Romeinen 9, de verzen 18 tot 24.
Romeinen 9:18-23 - Hij ontfermt Zich dus over wie Hij wil en Hij
verhardt wie Hij wil. 19 Gij zult nu tot mij zeggen: Wat heeft Hij dan nog
aan te merken? Want wie wederstaat zijn wil? 20 Maar gij, o mens! wie zijt
gij, dat gij God zoudt tegenspreken? Zal het geboetseerde soms tot zijn
boetseerder zeggen: Waarom hebt gij mij zo gemaakt ? 21 Of heeft de
pottebakker niet de vrije beschikking over het leem om uit dezelfde klomp
het ene voorwerp te vervaardigen tot eervol, het andere tot alledaags
gebruik? 22 En als God nu, zijn toorn willende tonen en zijn kracht bekend
maken, de voorwerpen des toorns, die ten verderve toebereid waren, met veel
lankmoedigheid verdragen heeft; 23 juist om de rijkdom zijner heerlijkheid
bekend te maken over de voorwerpen van ontferming, die Hij tot
heerlijkheid heeft voorbereid?
Ziet u dat? We komen weer terug bij het onderwerp predestinatie.
Romeinen 9:24 - En dat zijn wij, die Hij geroepen heeft, niet
alleen uit de Joden, maar ook uit de heidenen.
Is God fair? Dit onderwerp wordt in veel meer detail behandeld in het boek
Job. Die vraag ligt in bijna elke vraag, elke uitspraak, van Job besloten.
"Waarom moet ik hier doorheen?" "Wat heb ik gedaan om dit te
verdienen?" "God is niet fair in wat Hij doet." Op die manier
rechtvaardigt Job zich voortdurend. En inderdaad, gemeente, Job was niet
schuldig. De les is dat God het recht heeft om met wie dan ook maar te doen wat
Hij wil; zelfs met iemand die zo oprecht en rechtvaardig was als Job. Job
verdiende niet waar hij doorheen ging. Toch bleven zijn vrienden hem maar zeggen
dat hij een groot zondaar was. En Job bleef maar zeggen dat hij dat niet was en
hij gaf een uitvoerig verslag van alle goede daden die hij anderen had bewezen.
Job was een buitengewoon mens. God onderwierp hem aan die geweldig zware
beproeving. Zo groot was het vertrouwen van God in Job. Hij gaf Job over in
handen van Satan, zodat Satan met Job kon doen wat hij wilde, behoudens hem
doden, om te proberen Job te breken. Job brak niet, maar hij vroeg zich beslist
af waartoe dat allemaal diende.
Die ervaringen zijn opgetekend, opdat wij zouden begrijpen dat de vraag of
God fair is, de verkeerde vraag is, omdat God het absolute recht heeft om
dat te doen. De principiëlere vraag voor ons is, of God wel het recht heeft te
doen wat Hem behaagt. Dat is de vraag. Dat is een positieve vraag. God schiep
ons. Hij gaf ons het leven. Ons leven wordt in stand gehouden door wat Hij deed,
nog steeds doet en overvloedig geeft. Daarnaast bevrijdde Hij ons van onze
geestelijke slavernij, vergaf ons door het bloed van Christus, gaf ons Zijn
Geest en gaf ons toegang tot Hem. Wij behoren Hem toe. Soms gemeente, schijnt
het dat we weinig of geen begrip hebben van wat het in de praktijk van alledag
inhoudt de slaaf, de knecht van God te zijn [of zoals Paulus in Romeinen 6 zegt:
een slaaf of knecht der gerechtigheid].
Neem die preek van Harold Way over slavernij nog eens door. Denk er eens aan
wat u over slavernij weet en de relatie tussen meester en slaaf. Er was een heel
goede reden dat de apostelen het woord dat duidt op "slavernij"
gebruikten; het Griekse doulos [Strong 1401]. Ze wilden dat de mensen aan
wie ze schreven, beslist zouden begrijpen dat onze relatie met God niet alleen
die van Zijn kinderen is, maar in termen van de ernst van onze
verantwoordelijkheid te gehoorzamen, ligt de analogie dichter bij die van een
slaaf. Veronderstel eens dat een meester een slaaf oproept hem iedere zevende
dag te ontmoeten voor instructie en omgang, dat de slaaf weigert en zegt dat hij
iets belangrijkers te doen heeft. Ik bedoel niet noodzakelijk voor betaling
werken. Veronderstel dat de meester zegt dat de slaaf tien procent van zijn
inkomen moet terugbetalen, maar dat de slaaf zegt dat hij eerst andere
rekeningen die hij heeft ontvangen, moet betalen. Denkt u dat die meester dat
zal begrijpen? Ja, hij begrijpt dat hij een kind heeft, dat niet in de eerste
plaats loyaal is aan de degene aan wie hij zijn leven te danken heeft.
Laten we dit iets uitdiepen. Als u begrijpt waar ik op uit ben, zult u
begrijpen wat er binnen de WCG plaatsvond bij hun overhaaste duik in het
Protestantisme. Ze hebben heel sluw de rollen in de relatie omgedraaid; ze
hebben de slaaf tot soevereine meester gemaakt en hem de bevoegdheid gegeven te
beslissen wat wel wet is en wat geen wet is, alsmede vastgestelde prioriteiten
te veranderen. Dus het is niet langer een keuze om te besluiten, of hij, de
slaaf, zal gehoorzamen wat God als wet heeft ingesteld, of hij zal erkennen wie
soeverein is en wie er slaaf is; dat was het punt dat Paulus hier in Romeinen 9
aansneed. Dit te begrijpen [en het te vertalen in een liefdevolle onderwerping
aan God] is essentieel in de relatie met God en daarvoor is het absoluut nodig
Hem te vertrouwen. Daarbij is geloof absoluut nodig.
We gaan nu voorbeschikking (predestinatie) en geloof aan elkaar koppelen,
zoals in Handelingen 13:48 is gedaan. Er zijn hierbij twee principes betrokken.
Als geloof echt praktisch geloof is, dat werkelijk in het leven van alledag
wordt toegepast, dan staat of valt het met deze twee factoren.
We erkennen de ware God van de Bijbel absoluut als Soeverein over Zijn
schepping.
De mensen die zeggen dat ze God dienen, brengen dat niet in praktische
toepassing in hun leven. Ze zeggen wel dat ze geloven dat God soeverein is, maar
deze twee principes moeten samengaan.
We geloven dat Hij geïnteresseerd is en persoonlijk en individueel in ons
werkt.
Als we deze twee punten niet laat samengaan, dan is het naar mijn mening
onmogelijk om gedurende langere tijd geloof toe te passen.
Romeinen 11:28-29 - Zij [de Joden] zijn naar het evangelie vijanden
om uwentwil, naar de verkiezing zijn zij geliefden om der vaderen wil. 29
Want de genadegaven en de roeping Gods zijn onberouwelijk.
Met andere woorden God heeft het gewild. En de gaven en roeping in relatie
met Israël zullen niet worden ingetrokken. God heeft hen niet vergeten.
Romeinen 11:30-31 - Want evenals gij eertijds aan God ongehoorzaam
waart, maar nu ontferming hebt gevonden door hun ongehoorzaamheid, 31 zo
zijn ook dezen nu ongehoorzaam geworden, opdat door de u betoonde ontferming
ook zij thans ontferming zouden vinden.
Wat zegt hij hier? Hij zegt dat God op termijn barmhartigheid aan deze mensen
zal betonen. Denk hier aan in termen van voorbeschikking. Dan gaat u iets heel
duidelijk zien, namelijk dat u voorbestemd was om in deze tijd tot geloof te
komen, geloof te hebben en behoud te ontvangen. Zij hebben dat nog niet. Zo
eenvoudig is dat. [Ik ga u straks, tegen het einde van de preek, een vers
voorlezen, dat in dit opzicht heel duidelijk is.]
Romeinen 11:32-36 - Want God heeft hen allen onder ongehoorzaamheid
besloten, om Zich over hen allen te ontfermen. 33 O diepte van rijkdom, van
wijsheid en van kennis Gods, hoe ondoorgrondelijk zijn zijn beschikkingen en
hoe onnaspeurlijk zijn wegen! 34 Want: wie heeft de zin des Heren gekend ?
Of wie is Hem tot raadsman geweest ? 35 Of wie heeft Hem eerst iets gegeven,
waarvoor hij vergoeding ontvangen moet? 36 Want uit Hem en door Hem en tot
Hem zijn alle dingen: Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid! Amen.
Dit punt van gaven en roeping is evenzeer van toepassing op de kerk als op
Israël, maar gemeente, volgens 1 Corinthiërs 15:22-23, elk in zijn eigen
rangorde. Teneinde Hem te kunnen vertrouwen, moet God ons de gave van geloof
geven, zodat we kunnen zeggen: "Ja, Heer." Dit heeft interessante
praktische consequenties. Als Hij ons de gave van geloof heeft gegeven, hebben
we geen excuus als we tegen Hem zeggen dat we niet kunnen overwinnen. We hebben
zojuist in Filippenzen 2:13 gelezen dat Hij ons kracht geeft en die kracht komt
door geloof.
Laten we nu Handelingen 18, vers 27, opslaan. Ook hier is de hoofdfiguur een
evangelist. In dit geval is dat Apollos. Hij was een Jood, geboren in
Alexandrië. Hij was een welbespraakt man, goed onderlegd in de schriften. Hij
kwam in Efeze, een heidense stad, en hij begon te prediken. Priscilla en Aquila
merkten op dat hij niet van alles op de hoogte was. Ze namen hem dus terzijde en
onderwezen hem grondiger, vollediger.
Handelingen 18:27 - En toen hij naar Achaje wilde oversteken,
moedigden de broeders hem daartoe aan en schreven aan de discipelen, dat zij
hem vriendelijk moesten ontvangen. Deze, daar aangekomen, was door Gods
genade van veel nut voor hen, die geloofden.
Dit komt volledig overeen met Handelingen 13:48. Het komt volledig overeen
met Romeinen 11:28-29. We geloven alleen maar omdat God ons de GAVE van
geloof gaf, om ons in staat te stellen te geloven, wat op zijn beurt ons DE
KRACHT GEEFT om te overwinnen. We hebben hier een perfecte parallel.
Handelingen 13:48 zegt: "En allen, die bestemd waren [geroepen waren]
ten eeuwige leven, kwamen tot geloof." Ons geloven is het gevolg van, niet
de oorzaak van, Gods handelen om ons te roepen. Het is ook duidelijk dat slechts
een beperkt aantal is voorbestemd tot eeuwig leven. Er waren mensen die
minachtend moesten lachen om de heer Armstrong, [Ik heb het niet over mensen in
de kerk, maar over mensen buiten de kerk.] als hij de eenvoudige terminologie
gebruikte dat God geboorte-beperking toepaste. God beperkte Zijn gezin. De heer
Armstrong had dat absoluut bij het juiste eind! De mensen die minachtend
moesten lachen, wisten niet waarover ze het hadden. God beperkt echt Zijn
gezin. Hij bestemt sommigen voor het eeuwige leven. De grote meerderheid bestemt
Hij niet voor. Hij geeft hun niet de genade te geloven. Hij geeft hun
geen geloof. Laten we dit koppelen aan Efeziërs 2, vers 3, omdat ik dit
rechtstreeks wil terugvoeren op Romeinen 9:21.
Efeziërs 2:3 - (trouwens, ook wij [Christenen, wij die deel
uitmaken van de kerk] allen hebben vroeger daarin verkeerd, in de begeerten
van ons vlees, handelende naar de wil van het vlees en van de gedachten, en
wij waren van nature, evenzeer als de overigen, kinderen des toorns).
Romeinen 9:21 zegt dat we allemaal zijn gemaakt van dezelfde klomp klei,
dezelfde menselijke massa. En uit die klomp bestemt God [Hij predestineert]
sommigen tot eeuwig leven en tot verheerlijking, maar anderen niet. We werden
dus vanuit dezelfde menselijke massa genomen als waarin die niet-bekeerde
mensen nog steeds zijn. God riep ons, God riep ons op, God predestineerde ons,
God bestemde ons voor; maar Hij deed dat niet met hen, anders zouden ze op
dezelfde manier als wij geloven. Daarom moeten we concluderen dat degenen die
Hij het eeuwige leven toewijst, geloof hebben; de anderen hebben het niet. Het
is geheel en al Gods handelen.
Laten we nu weer teruggaan naar Romeinen 11, want daar staat een voorbeeld
dat Paulus geeft. Het staat midden in de context van datgene waar ik het over
heb. Hij geeft dat voorbeeld om die mensen, maar ook u en mij, te helpen
begrijpen dat God handelt om er zeker van te zijn dat Zijn werk voortgaat en met
succes tot een einde komt.
Romeinen 11:2-8 - God heeft zijn volk [Israël] niet verstoten, dat
Hij tevoren gekend heeft. Of weet gij niet, wat het schriftwoord zegt in de
geschiedenis van Elia, als hij Israel bij God aanklaagt: 3 Here, uw
profeten hebben zij gedood, uw altaren hebben zij omvergehaald; ik ben alleen
overgebleven en mij staan zij naar het leven. 4 Maar wat zegt de godsspraak
tot hem ? Ik heb Mij zevenduizend man doen overblijven, die hun knie voor
Baäl niet hebben gebogen. 5 Zo is er dan ook in de tegenwoordige tijd een
overblijfsel gelaten naar de verkiezing der genade. 6 Indien het nu door
genade is, dan is het niet meer uit werken; anders is de genade geen genade
meer. 7 Wat dan? Hetgeen Israel najaagt, heeft het niet verkregen, maar het uitverkoren
deel heeft het verkregen, en de overigen zijn verhard, 8 gelijk
geschreven staat: God gaf hun een geest van diepe slaap, ogen om niet te
zien en oren om niet te horen, tot de dag van heden.
Niet het voorval dat hier beschreven wordt, is belangrijk voor deze preek.
Het voorval is wel erg belangwekkend en het geeft blijk van enkele principes die
ik hieraan ontleen. De woorden "zo is er dan" in vers 5 zijn
bedoeld om onze aandacht te vestigen op Gods roeping en verkiezing. In Elia's
tijd hield bijna geheel Israël zich bezig met afgodendienst. Hij zei toch:
"Hoe lang blijft u op twee gedachten hinken? Als God God is, dien Hem, maar
als Baäl god is, dien hem." Elia moest ook strijden tegen de
Baälpriesters. Daarnaast had hij Izebel tot een hooggeplaatste [en naar het
schijnt] persoonlijke vijand; deze vijandschap liep zo hoog dat hij meende te
moeten vluchten om het vege lijf te redden. Elia geraakte geheel ontmoedigd, hij
voelde zich geheel alleen staan in die strijd ten gunste van God. Maar God
antwoordde hem: "Elia, je staat niet alleen. Ik heb nog zevenduizend mensen
voor Mijzelf bewaard." God was niet beperkt om alleen maar door Elia te
werken. God had nog andere ijzers in het vuur, waarvan Elia in het geheel niet
op de hoogte was. God had Elia's hulp echt niet nodig. Ik heb er geen idee van
wie die zevenduizend waren, die door God waren geroepen. Het is niet belangrijk.
Ik wil wedden dat dat nogal vernederend was voor Elia. "Ach, ik sta
helemaal alleen. Nee, ik sta helemaal niet alleen. God heeft me niet nodig. En
ik ben nog wel zo vurig en ijverig geweest. God, U bent me toch wel iets
schuldig. Nee, U bent me niets schuldig. Ik kan me beter voor U neerbuigen. U
bent Degene Die soeverein is." Die gebeurtenis prikte Elia's ballon lek en
bracht hem terug in een toestand waarin hij op een manier gebruikt kon worden
die beter in Gods doel paste.
Ziet u het punt waarom het draait? Zelfs in de tijd van Paulus, maar ook in
deze tijd, is er een overblijfsel dat God, naar Zijn genadige verkiezing, voor
Zichzelf heeft bewaard. Nogmaals, dat gebeurt niet op basis van wat dat
overblijfsel te bieden heeft, het is puur en alleen Gods invloed en Zijn werking.
Er is nergens ook maar enige aanwijzing dat God ons koos, omdat we reeds
geloof hadden, of een andere kwaliteit die daarvoor belangrijk was.
Laten we weer naar 1 Corinthiërs 1 gaan en die schriftgedeelten vanuit dit
licht gaan bezien.
1 Corinthiërs 1:26-29 - Ziet slechts, broeders [overblijfsel],
wat gij waart, toen gij geroepen werdt: niet vele wijzen naar het
vlees, niet vele invloedrijken, niet vele aanzienlijken. 27 Integendeel, wat
voor de wereld dwaas is, heeft God uitverkoren om de wijzen te beschamen, en
wat voor de wereld zwak is, heeft God uitverkoren om wat sterk is te
beschamen; 28 en wat voor de wereld onaanzienlijk en veracht is, heeft God
uitverkoren, dat, wat niets is, om aan hetgeen wèl iets is, zijn kracht te
ontnemen, 29 opdat geen vlees zou roemen voor God.
Wilt u een parallel schriftgedeelte? Dat kan, en wel een parallel uit
Deuteronomium 7. God zei dat Hij Israël niet koos omdat ze groot en machtig
waren, de belangrijkste onder de volken, de sterksten en de besten. Hij koos hen
omdat ze de zwaksten waren. God volgt altijd dat patroon. En dus staat hier in 1
Corinthiërs 1 twee keer, in vers 27 en nog eens in vers 28, heel specifiek dat
God heeft gekozen. We stelden ons niet als vrijwilliger beschikbaar. Let er op
hoe duidelijk Hij maakt dat Hij ons niet koos op basis van enige kwaliteit die
we bezaten. "Niet vele wijzen, niet vele invloedrijken, niet vele
aanzienlijken." In plaats daarvan predestineerde God welbewust
de dwazen, de onaanzienlijken, de verachten: mensen die niets voorstellen. We
zijn maar een bij elkaar geraapt zootje! God heeft Zich echt niet omringd met de
elite om Zichzelf enig voordeel te geven in de strijd tegen Satan, in de strijd
tegen de wereld, of in de strijd tegen onszelf.
Bedenk hierbij, hoe Jezus in Zijn gebed in Johannes 17:3, eeuwig leven
beschreef als God kennen. We begrijpen dat dat kennen duidt op een
intense, intieme liefde voor God. Bent u er zich van bewust, dat er verzen zijn,
waarin staat dat er mensen zijn die God niet kent en anderen die Hij wel kent?
Dat is gewoon de andere kant van de medaille. Ik geef u drie korte voorbeelden:
1 Corinthiërs 8:3 - Maar heeft iemand God lief, dan is deze door Hem
gekend.
God kent die persoon. Wat denkt u van Galaten 4, vers 9, waar Paulus schrijft:
Galaten 4:9 - Nu gij echter God hebt leren kennen, ja, meer nog, door
God gekend zijt, hoe kunt gij thans terugkeren tot die zwakke en armelijke
wereldgeesten, waaraan gij u weder van meet aan dienstbaar wilt maken?
U kunt de volgende tekst opschrijven: Amos 3:2, waar God tot Israël zegt:
"U alleen heb Ik gekend uit alle geslachten van het aardrijk."
Al deze verzen duiden er in hun context op dat onze liefde voor Hem alleen
maar een reactie is op Gods initiatief in onze relatie met Hem. Ik wil u nog een
tegenstelling laten zien die erg interessant is; deze staat in Mattheüs 7, de
verzen 21 tot 23.
Mattheüs 7:21-23 - Niet een ieder, die tot Mij zegt: Here, Here, zal
het Koninkrijk der hemelen binnengaan, maar wie doet de wil mijns Vaders,
die in de hemelen is. 22 Velen zullen te dien dage tot Mij zeggen: Here,
Here, hebben wij niet in uw naam geprofeteerd en in uw naam boze geesten
uitgedreven en in uw naam vele krachten gedaan? 23 En dan zal Ik hun
openlijk zeggen: Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, gij werkers
der wetteloosheid.
Dat is gewoon een andere manier van zeggen van: "Ik heb u nooit
liefgehad. Ik heb nooit een intieme relatie met u gehad." Een erg
interessant voorval, maar ik hoop dat ik u in de hoek drijf om te begrijpen dat
we absoluut niets hebben geen enkel blijk, geen bewijs, geen Bijbelse
teksten, niets waar we op kunnen terugvallen om te staven dat God ons om een
andere reden riep dan alleen maar iets dat bij Hem lag.
Laten we nu 1 Petrus 2, de verzen 7b tot 10, lezen.
1 Petrus 2:7b - ... en een steen des aanstoots en een rots der
ergernis, ...
Kijk eens naar de laatste paar zinnen.
1 Petrus 2:8 - voor hen [de onbekeerden], die zich daaraan, in hun
ongehoorzaamheid aan het woord, stoten, waartoe zij ook bestemd
zijn.
Ik zei u eerder in deze preek, dat ik u een vers zou laten zien dat aantoont
dat God soeverein is in Zijn schepping, dat Hij uitzoekt en uitkiest. Evenals
Hij sommigen voorbestemd, gepredestineerd, heeft om deel uit te
maken van Zijn gezin, zo heeft Hij ook anderen ertoe bestemd om te struikelen.
Let er op dat ik niet zei dat Hij hen ertoe bestemd heeft om te komen.
Kijk in dat licht naar vers 9.
1 Petrus 2:9a - Gij [Christenen] echter zijt een
uitverkoren geslacht.
Let op de tegenstelling. U bent niet geroepen om te struikelen. God wil u in
Zijn Koninkrijk hebben. Hij heeft u tot eeuwig leven voorbestemd. Hij heeft u gepredestineerd
daar te zijn. Alles wat er voor ons over blijft te doen, is ons behoud uit te
werken, ervoor te kiezen Zijn wil te doen.
1 Petrus 2:9-10 - Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een
koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten
eigendom [Als Gods eigendom springt u er duidelijk uit, bent u voor iedereen
herkenbaar, omdat u uit de toon valt van wat in de wereld gangbaar is.], om
de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen
heeft tot zijn wonderbaar licht: 10 u, eens niet zijn volk, nu echter Gods
volk, eens zonder ontferming, nu in zijn ontferming aangenomen.
Als die tekst in vers 8 de enige was die we hadden, dan zouden we een sterk
punt hebben om te beweren dat God sommigen heeft voorbestemd om voor eeuwig
verloren te gaan in de poel des vuurs. Maar dit betekent in werkelijkheid dat
degenen die nu struikelen, in deze tijd alleen maar zijn overgeslagen. Zij zijn bestemd
om een ander deel van Gods plan dat Hij nu aan het uitvoeren is, in te vullen.
Hebben we geen weet van de tweede opstanding? Er zijn schriftgedeelten die
zeggen, dat God niet wil dat er iemand verloren gaat, dat ieder tot een eigen
rangorde behoort. Er zijn een geweldig aantal schriftgedeelten die zeggen, dat
dit niet de enige dag van behoud is. We hebben Openbaring 20 en de tweede
opstanding, Ezechiël 37, Zacharia 14, Mattheüs 11 en 12, Jesaja 2, Micha 4,
Romeinen 9 tot 11. Maar we moeten weten en ook beseffen dat we weten, dat er
buiten Gods wil geen enkele andere oorzaak is die Hem ertoe aanzette om ons nu
in deze tijd het speciale voorwerp van Zijn liefde te maken. Bedenk nogmaals,
dat de menselijke natuur altijd een of ander motief binnen onszelf zoekt, dat
volgens ons denken de aanleiding was dat God ertoe bracht ons uit te zoeken en
uit te kiezen. Er zijn mensen die zeggen: "Ik heb God altijd al liefgehad."
Hoe kan de menselijke natuur dat zeggen, als het eerste dat we moeten doen is
ons bekeren, ons bekeren van het overtreden van Gods wet en de Bijbel liefde
omschrijft als het onderhouden van Gods wet? We moeten ons er dus van bekeren
dat we Hem niet liefhebben? Ik zeg u, dat als we Hem werkelijk liefhadden, we
ons niet behoefden te bekeren. Het is een leugen als u mensen hoort zeggen dat
ze God altijd hebben liefgehad.
1 Petrus 1:18 - wetende, dat gij niet met vergankelijke dingen,
zilver of goud, zijt vrijgekocht van uw ijdele wandel, die u van de
vaderen overgeleverd is.
Gemeente, wat we liefhadden was een besef van God dat voortkwam uit de
traditie waarin we opgroeiden. Het was iets waar we zelf een zekere invulling
aan konden geven. Als we echt de werkelijkheid daarvan willen erkennen, dan
geven we toe dat het, dat de god die we zochten, dat de god die we
liefhadden, dat het een afgod was die we zelf hadden gemaakt. In principe
was het niet verschillend van het neerbuigen voor beelden, hetgeen de heidenen
in de oudheid deden.
De God van de Bijbel openbaart in Zijn woord, dat er letterlijk niemand is
geweest die Hem heeft gekend, totdat God ervoor koos Zich aan hem te openbaren.
Er was niemand die ook maar wist waar hij naar uit moest kijken, totdat God
Zichzelf openbaarde. Hij zegt: "Er is niemand die God zoekt, zelfs niet
één." De menselijke natuur houdt ervan van zichzelf te denken dat ze
zekere deugden bezit. Ze zal zeggen: we waren edelmoedig, we waren vriendelijk,
we hadden een evenwichtig humeur, of, we waren oprecht; daarom zag God ons en
wilde Hij ons aan Zijn kant hebben. Nogmaals we kunnen daarvoor geen enkele
ondersteuning in de Bijbel vinden. Wie spreekt de waarheid? God, Die zegt:
"Er is niemand goed, zelfs niet één", of degenen die de zojuist
genoemde dingen zeggen? Ik wil echt niet ontkennen, dat er mensen zijn met
deugdzame kwaliteiten, maar dat is niet de reden dat God hen riep. Die reden, of
die redenen, zijn verborgen binnen Godzelf. Sommigen mensen zeggen ook graag dat
ze altijd in God hebben geloofd. Maar waar zij in geloofden, was een afgod, een
syncretistische god, een mengsel van Bijbels waarheid en heidendom. Als wat die
mensen beweren waar is, wat zegt dat dan van Handelingen 18:27? Wij geloven
omdat het ons is gegeven. Geloof is een gave van God. We hebben wat we hebben
alleen maar omdat we het voorwerp van Zijn keuze zijn. Hij koos degenen die Hij
koos, gewoon maar omdat Hij hen koos; meer kunnen we er niet over zeggen. We
hebben in dit opzicht geen enkel recht op waardering. Integendeel, het zou ons
nederig moeten maken, in feite ons verbijsterd moeten doen staan in een
overvloed aan lof, dankbaarheid en gehoorzaamheid, met net zoveel enthousiasme
en vurige ijver als we maar kunnen opbrengen, omdat ons zoveel is gegeven voor
zo weinig, omdat we totaal niet verdienden wat we hebben ontvangen.
Gemeente, nederigheid ontstaat als we een juiste erkenning hebben van wie en
wat we zijn in relatie tot de soevereine Schepper. Bovendien draagt nederigheid
ook bij aan het verbeteren van onze relatie met onze medemensen, zowel
geroepenen als niet-geroepenen. Nederigheid uit zich in de keuzes die we maken
en onze keuzes zullen grotendeels worden beïnvloed door onze vrijwillige
erkenning van de ontzagwekkende waarde van Gods openbaring van Zichzelf aan ons
en van de grote liefde die hieruit spreekt.
Dit is het einde van deze preek; zo God het wil, zal ik over enkele weken
weer tot u spreken.
|